ECLI:NL:CRVB:2016:3730
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- W.H. Bel
- A. Stehouwer
- J.H.M. van de Ven
- Rechtspraak.nl
Intrekking en terugvordering van bijstand wegens verzwegen gezamenlijke huishouding
In deze zaak gaat het om de intrekking en terugvordering van bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) vanwege een verzwegen gezamenlijke huishouding. Appellante ontving sinds 11 oktober 2005 bijstand als alleenstaande ouder, terwijl zij samenwoonde met de vader van haar kinderen, die sinds 13 mei 2011 op een ander adres stond ingeschreven. Na een melding over de gezamenlijke huishouding heeft de sociale recherche een onderzoek ingesteld, wat leidde tot de conclusie dat appellante ten onrechte als zelfstandig subject van bijstand was aangemerkt. De rechtbank Oost-Brabant verklaarde het beroep tegen het besluit van het college ongegrond, waarna appellante in hoger beroep ging.
De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank. De Raad oordeelde dat de verklaringen van appellante, afgelegd onder druk van de sociale recherche, niet voldoende waren om aan te tonen dat er geen gezamenlijke huishouding was. De Raad stelde vast dat er voldoende bewijs was dat de vader van de kinderen zijn hoofdverblijf bij appellante had. De Raad benadrukte dat het aan het bijstandverlenend orgaan is om de nodige kennis over de relevante feiten te vergaren en dat de verklaringen van appellante niet in vrijheid waren afgelegd. De uitspraak bevestigde dat de intrekking van de bijstand en de terugvordering van de kosten terecht waren.
De beslissing werd genomen door een meervoudige kamer van de Centrale Raad van Beroep, waarbij de voorzitter en de leden de zaak in het openbaar bespraken. De uitspraak werd gedaan op 11 oktober 2016, en partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken beroep in cassatie in te stellen bij de Hoge Raad der Nederlanden.