ECLI:NL:CRVB:2016:372

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
29 januari 2016
Publicatiedatum
29 januari 2016
Zaaknummer
13/6007 AKW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering kinderbijslag wegens onvoldoende onderhoudsbijdrage voor kinderen in Turkije

In deze zaak heeft appellant, die kinderbijslag op grond van de Algemene Kinderbijslagwet (AKW) heeft aangevraagd voor zijn kinderen die in Turkije wonen, hoger beroep ingesteld tegen de beslissing van de Sociale verzekeringsbank (Svb) om geen recht op kinderbijslag toe te kennen. De Svb had eerder besloten dat appellant geen recht had op kinderbijslag over verschillende kwartalen, omdat hij niet had voldaan aan de vereiste onderhoudsbijdrage voor zijn kinderen. De rechtbank Gelderland had de beslissing van de Svb bevestigd, waarna appellant in hoger beroep ging.

Tijdens de zitting op 18 december 2015 is appellant niet verschenen, maar de Svb was vertegenwoordigd door een advocaat. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak beoordeeld en geconcludeerd dat appellant niet in voldoende mate heeft aangetoond dat hij bijdroeg aan het onderhoud van zijn kinderen. De Raad oordeelde dat appellant voor het eerste kwartaal van 2011 slechts een overboeking van € 323,50 had aangetoond, terwijl hij minimaal € 408,- per kind per kwartaal diende bij te dragen. Dit leidde tot de conclusie dat hij geen recht had op kinderbijslag voor dat kwartaal.

Voor het tweede kwartaal was de discussie of appellant recht had op een forfaitaire bijdrage voor de dagen dat hij bij zijn kinderen in Turkije verbleef. De Raad oordeelde dat, omdat appellant niet aan zijn onderhoudsbijdrage had voldaan in het eerste kwartaal, hij niet voldeed aan de voorwaarden voor het in aanmerking nemen van een forfaitaire onderhoudsbijdrage. De door appellant gestelde kosten als bijdrage in het onderhoud werden niet als voldoende beschouwd om voor kinderbijslag in aanmerking te komen.

De Centrale Raad van Beroep heeft de uitspraak van de rechtbank bevestigd, voor zover deze was aangevochten, en er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 29 januari 2016.

Uitspraak

13/6007 AKW
Datum uitspraak: 29 januari 2016
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van
1 oktober 2013, 12/5176 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. M.F. van Willigen, advocaat, hoger beroep ingesteld.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 december 2015. Appellant is, met bericht van verhindering, niet verschenen. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. A.L.F.B. Metz.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant heeft kinderbijslag op grond van de Algemene Kinderbijslagwet (AKW) aangevraagd voor zijn kinderen [naam kind 1] , geboren [in] 2001 en [naam kind 2] , geboren [in] 2006, die bij hun moeder in Turkije wonen. Bij besluit van 1 februari 2012 (besluit 1) heeft de Svb appellant laten weten dat hij geen recht heeft op kinderbijslag over het derde kwartaal van 2010 en vanaf het eerste kwartaal van 2011. Bij besluit van 13 maart 2012 (besluit 2) heeft de Svb appellant laten weten dat hij geen recht heeft op kinderbijslag vanaf het derde kwartaal van 2011. Bij besluit van 5 september 2012 (bestreden besluit 1) heeft de Svb het bezwaar tegen besluit 2 niet ontvankelijk verklaard, omdat in dat besluit geen nieuwe rechtsgevolgen tot stand zijn gekomen dan al door besluit 1 waren ontstaan en het bezwaar tegen besluit 1 ongegrond verklaard voor zover dit betrekking heeft op het derde kwartaal van 2010 en het eerste tot en met het derde kwartaal van 2011. Appellant heeft wel recht op kinderbijslag over het vierde kwartaal van 2011.
1.2.
Op 21 december 2012 heeft de Svb een herziene beschikking op bezwaar genomen (bestreden besluit 2). Ook over het derde kwartaal van 2010 en het derde en vierde kwartaal van 2011 heeft appellant recht op kinderbijslag. Voor het eerste en tweede kwartaal van 2011 blijft de weigering in stand.
2. De rechtbank heeft, voor zover van belang, geoordeeld dat de Svb terecht kinderbijslag heeft geweigerd over de kwartalen in geding.
3. De Raad oordeelt als volgt.
3.1.
Tussen partijen is nog slechts geding is of appellant recht heeft op kinderbijslag voor zijn kinderen over het eerste en tweede kwartaal van 2011. Nu de kinderen in Turkije woonden, dient appellant, om voor kinderbijslag in aanmerking te komen, op eenvoudig controleerbare wijze aan te tonen dat hij in voldoende mate heeft bijgedragen in het onderhoud van zijn kinderen. Zoals ook de rechtbank heeft geoordeeld, is appellant hier niet in geslaagd.
3.2.
Met betrekking tot het eerste kwartaal is slechts een overboeking van € 323,50 aan de moeder van zijn kinderen aangetoond. Ten tijde in geding diende appellant, om aan te tonen dat hij in voldoende mate bijdroeg aan het onderhoud van zijn kinderen, ten minste € 408,- per kind per kwartaal bij te dragen. Hieruit volgt dat appellant niet heeft voldaan aan de vereiste onderhoudsbijdrage en dat hij geen recht had op kinderbijslag over dit kwartaal.
3.3.
In het tweede kwartaal spitst de discussie tussen partijen zich eerst toe op de vraag of appellant in aanmerking zou moeten komen voor een forfaitaire bedrag van per dag per kind voor de periode dat appellant bij zijn gezin in Turkije is geweest. Op grond van artikel 7a van het Besluit onderhoudsvoorwaarden kinderbijslag wordt een forfaitair bedrag van € 10,- per dag per kind gerekend als bijdrage in het onderhoud voor elke dag dat een kind bij de verzekerde verblijft. Indien de verzekerde bij het kind verblijft, wordt door de Svb hetzelfde bedrag als fictieve onderhoudsbijdrage gerekend, indien in de drie kwartalen voorafgaand aan dit verblijf de verzekerde aan de onderhoudsbijdrage heeft voldaan. De Svb heeft in redelijkheid kunnen komen tot deze nadere uitwerking van het bepaalde in artikel 7 van de AKW. Nu uit 3.2 blijkt dat appellant niet aan zijn onderhoudsbijdrage heeft voldaan in het eerste kwartaal van 2011, volgt hieruit dat hij niet voldoet aan de voorwaarden voor het in aanmerking nemen van een forfaitair onderhoudsbijdrage. De door appellant gedane creditcardbetalingen in de periode dat hij in Turkije verbleef kunnen niet betrokken worden bij het vaststellen van de hoogte van de onderhoudsbijdrage, nu niet op eenvoudige wijze is te controleren of deze gelden ten goede van de kinderen zijn gekomen. De verder door appellant gestelde kosten als bijdrage in het onderhoud behoeven geen bespreking, nu deze ook al zou de Raad tot het oordeel komen dat deze moeten worden meegenomen deze niet voldoende zijn om voor kinderbijslag in aanmerking te kunnen komen.
3.4.
Uit 3.1 tot en met 3.3 volgt dat de aangevallen uitspraak bevestigd dient te worden, voor zover aangevochten.
4. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door T.L. de Vries als voorzitter en L. Koper en P. Vrolijk als leden, in tegenwoordigheid van N. van Rooijen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 29 januari 2016.
(getekend) T.L. de Vries
(getekend) N. van Rooijen

RB