ECLI:NL:CRVB:2016:371
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beëindiging van WAZ-uitkering na beoordeling van arbeidsongeschiktheid en geschiktheid voor geselecteerde functies
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 29 januari 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de rechtbank Noord-Holland. De appellant, die als zelfstandig verkoper en installateur van zonweringen werkzaam was, had zich in 1997 arbeidsongeschikt gemeld vanwege hartklachten. Hij ontving een WAZ-uitkering, maar deze werd in 2013 beëindigd op basis van een rapport van de verzekeringsarts, die concludeerde dat het verlies aan verdienvermogen minder dan 25% was. Appellant was het niet eens met deze beslissing en stelde dat zijn gezondheid was verslechterd, wat niet adequaat was beoordeeld door het Uwv.
De rechtbank had het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard, waarbij werd overwogen dat de rapporten van de verzekeringsartsen zorgvuldig tot stand waren gekomen en dat er geen reden was om aan de juistheid of volledigheid daarvan te twijfelen. In hoger beroep herhaalde appellant zijn gronden, maar de Raad oordeelde dat er geen nieuwe medische stukken waren overgelegd die een ander licht op de zaak konden werpen. De Raad bevestigde de eerdere oordelen van de rechtbank en concludeerde dat de geselecteerde functies voor appellant medisch passend waren, ondanks zijn klachten.
De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep voldoende gemotiveerd had dat de beperkingen van appellant voornamelijk lagen op het gebied van persoonlijk en sociaal functioneren, en dat de geselecteerde functies binnen zijn belastbaarheid vielen. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er werd geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten.