ECLI:NL:CRVB:2016:3605

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
27 september 2016
Publicatiedatum
28 september 2016
Zaaknummer
15/8134 PW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de buiten behandelingstelling van een bijstandsaanvraag op basis van ontbrekende gegevens

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, waarin de rechtbank het beroep tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Tilburg ongegrond heeft verklaard. Appellante had een aanvraag om bijstand ingediend, maar het college heeft deze aanvraag buiten behandeling gesteld omdat appellante niet alle gevraagde gegevens had overgelegd. De Centrale Raad van Beroep heeft de feiten en omstandigheden van de zaak in overweging genomen, waaronder de wijziging van de wetgeving van de Wet werk en bijstand naar de Participatiewet. De Raad heeft vastgesteld dat appellante niet binnen de gestelde hersteltermijn de benodigde bankafschriften heeft ingeleverd, wat leidde tot de beslissing van het college om de aanvraag niet in behandeling te nemen. De Raad heeft geconcludeerd dat het college op juiste gronden heeft gehandeld en dat de aangevallen uitspraak van de rechtbank moet worden bevestigd. De Raad heeft geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

15/8134 PW
Datum uitspraak: 27 september 2016
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 27 oktober 2015, 15/4209 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van Tilburg (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. J.A.H. Matthijssen, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 augustus 2016. Appellante is, met bericht, niet verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door E. Kuipers.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Met ingang van 1 januari 2015 is de Wet werk en bijstand (WWB) ingetrokken en vervangen door de Participatiewet (PW). Op grond van het in artikel 78z, derde lid, van de PW opgenomen overgangsrecht is in dit geval de PW het toetsingskader, omdat het bestuursorgaan op of na 1 januari 2015 heeft beslist op een vóór die datum ingediende aanvraag om bijstand.
1.2.
Appellante ontving tot 26 oktober 2014 een uitkering op grond van de Werkloosheidswet. Appellante heeft op 30 oktober 2014 een aanvraag ingediend om bijstand op grond van de WWB, met als gewenste ingangsdatum 25 oktober 2014.
1.3.
Bij brief van 3 december 2014 heeft het college appellante uitgenodigd voor een rechtmatigheidsgesprek op 22 december 2014 en haar verzocht de op 5 november 2014 bij checklist aan haar kenbaar gemaakte bewijsstukken mee te nemen. Omdat appellante tijdens het rechtmatigheidsgesprek van 22 december 2014 niet alle gevraagde gegevens bij zich had, is haar bij brief van 22 december 2014 een hersteltermijn geboden tot en met 5 januari 2015. Daarbij heeft het college erop gewezen dat indien appellante niet uiterlijk op deze datum de gevraagde gegevens heeft ingeleverd, haar aanvraag niet in behandeling wordt genomen. Appellante heeft op 5 januari 2015 een deel van de gevraagde gegevens ingeleverd.
1.4.
Bij besluit van 14 januari 2015, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 30 april 2015, (bestreden besluit), heeft het college met toepassing van artikel 4:5, eerste lid, aanhef en onder c, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), de aanvraag van appellante buiten behandeling gesteld. Het college heeft aan de besluitvorming ten grondslag gelegd dat appellante niet binnen de geboden hersteltermijn alle gevraagde bankafschriften van de ING-betaalrekening en van de ABN AMRO-rekening heeft ingeleverd.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Appellante heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Zij heeft hierbij aangevoerd dat uit de rapportage van het college van 14 januari 2015 (rapportage) blijkt dat het college haar aanvraag inhoudelijk heeft beoordeeld. De aanvraag kon dan ook niet buiten behandeling worden gesteld, maar had moeten worden afgewezen op grond van de artikelen 11 en 17, eerste lid, van de PW. Omdat de aanvraag na een inhoudelijke beoordeling is afgewezen, had het college de in bezwaar ingeleverde stukken bij de beoordeling moeten betrekken en het recht op bijstand alsnog moeten vaststellen.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Op grond van artikel 4:5, eerste lid, van de Awb kan het bestuursorgaan besluiten de aanvraag niet te behandelen, indien de aanvrager niet heeft voldaan aan enig wettelijk voorschrift voor het in behandeling nemen van de aanvraag of indien de verstrekte gegevens en bescheiden onvoldoende zijn voor de beoordeling van de aanvraag of voor de voorbereiding van de beschikking, mits de aanvrager de gelegenheid heeft gehad binnen een door het bestuursorgaan te stellen termijn de aanvraag aan te vullen. Blijkens de geschiedenis van de totstandkoming van deze bepaling is onder meer sprake van een onvolledige of ongenoegzame aanvraag, indien onvoldoende gegevens of bescheiden zijn verstrekt die een goede beoordeling van de aanvraag mogelijk maken. Daarbij gaat het, gelet op artikel 4:2, tweede lid, van de Awb, om gegevens die voor de beslissing op de aanvraag nodig zijn en waarover de aanvrager redelijkerwijs de beschikking kan krijgen.
4.2.
Anders dan de rechtbank heeft overwogen, zijn de aan de besluitvorming onderliggende stukken wel van belang voor de beoordeling of het college het bestreden besluit op een juiste grondslag heeft gebaseerd. Dit leidt echter niet tot een andere uitkomst, omdat uit de rapportage niet blijkt dat het college zich al een inhoudelijk oordeel had gevormd over de zaak. De gemachtigde van het college heeft ter zitting toegelicht dat de zinsnede in de rapportage, dat de woonsituatie van appellante akkoord is bevonden, slechts betekent dat appellante hierover geen gegevens behoefde aan te leveren. Om het recht op bijstand van appellante te kunnen vaststellen, waren de gevraagde bankafschriften noodzakelijk. Nu deze bankafschriften niet volledig waren overgelegd, is het college aan een inhoudelijke beoordeling niet toegekomen.
4.3.
Niet in geschil is dat de door het college bij brief van 22 december 2014 gevraagde gegevens noodzakelijk zijn voor de beoordeling van de aanvraag om bijstand. Ook staat vast dat appellante een deel van de gevraagde gegevens niet binnen de gegeven hersteltermijn heeft ingeleverd. Ten tijde van het nemen van het besluit van 14 januari 2015 was in zoverre voldaan aan de in artikel 4:5, eerste lid, van de Awb gestelde voorwaarden om de aanvraag niet te behandelen. In bezwaar is niet gebleken dat appellante niet binnen de geboden termijn de beschikking kon krijgen over de gevraagde bankafschriften. Er bestond voor het college dan ook geen aanleiding om de in de bezwaarfase alsnog overgelegde bankafschriften te betrekken bij de beoordeling en over te gaan tot een inhoudelijke behandeling van de aanvraag.
4.4.
Uit 4.2 en 4.3 volgt dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak, met verbetering van de gronden, moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door W.H. Bel als voorzitter, in tegenwoordigheid van A.M.C. de Vries als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 27 september 2016.
(getekend) W.H. Bel
(getekend) A.M.C. de Vries

HD