Uitspraak
7 januari 2016, 15/150 (aangevallen uitspraak)
mr. Van de Waarsenburg zijn verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.W.A. Blind.
OVERWEGINGEN
13 oktober 2014 geen recht meer heeft op ziekengeld, omdat een verzekeringsarts op basis van het onderzoek van 6 oktober 2014 heeft geconcludeerd dat appellant op die datum niet (meer) ongeschikt is voor zijn maatgevende arbeid ingevolge de Ziektewet (ZW). Het bezwaar van appellant tegen dit besluit heeft het Uwv bij besluit van 3 december 2014 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit ligt een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van 26 november 2014 en een rapport van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 2 december 2014 ten grondslag.
6 oktober 2014 bleek dat appellant de spalk op dat moment niet droeg. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft op 2 maart 2015 gerapporteerd over de inhoud van de verrichte werkzaamheden en aangegeven dat de betreffende werkzaamheden met één arm konden worden uitgevoerd. Appellant heeft geen medische informatie ingebracht die leidt tot twijfel aan de door het Uwv gemaakte inschatting van de psychische beperkingen.
13 oktober 2014 niet in staat de maatgevende arbeid te verrichten.
2 december 2014 en met mevrouw [naam A] op 2 maart 2015, beiden werkzaam bij [bedrijf] . Uit het rapport Arbeidskundig onderzoek in bezwaar van 2 december 2014 volgt dat [naam B] heeft aangegeven dat appellant van 7 januari 2013 tot 25 november 2013 werkzaam is geweest als schoonmaker en vervolgens van 25 november 2013 tot
1 februari 2014 als productiemedewerker/logistiek medewerker is belast met het inpakken van snoepgoed (bij [naam afdeling] ). Uit het Aanvullend arbeidsdeskundig onderzoek in beroep van 2 maart 2015 volgt dat [naam A] de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft geïnformeerd dat appellant via [bedrijf] in WSW-verband voor 32 uur per week werkzaam is geweest als productiemedewerker, belast met het garneren van snoepgoed.
26 november 2014, die er – kortgezegd – op neerkomen dat een indicatie voor het blijven dragen van de onderarmspalk niet wordt onderkend, zeker niet ter ontlasting van de elleboog. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft bij lichamelijk onderzoek geen duidelijke functionele afwijkingen gevonden aan de linkerarm/elleboog. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft de arbeidsgeschiktheid voor het schoonmaakwerk aangenomen. Voorts is uit andere medische objectiveerbare informatie niet gebleken dat appellant op grond van medische noodzaak was gehouden een brace te dragen. Gelet hierop heeft appellant zijn standpunt, dat hij vanwege die omstandigheid niet in staat is zijn arbeid te verrichten, niet aannemelijk gemaakt.
BESLISSING
J.M.M. van Dalen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op
28 september 2016.