In deze zaak heeft appellante, geboren in 1955 en woonachtig in Marokko, hoger beroep ingesteld tegen de beslissing van de Sociale Verzekeringsbank (Svb) om haar aanvraag voor een nabestaandenuitkering ingevolge de Algemene nabestaandenwet (ANW) af te wijzen. De aanvraag was gedaan naar aanleiding van het overlijden van haar ex-echtgenoot op 23 juni 2009. De Svb had eerder, op 5 maart 2010, de aanvraag afgewezen omdat de ex-echtgenoot op het moment van overlijden niet verzekerd was onder de ANW en ook niet onder de Marokkaanse wettelijke regeling. Appellante heeft in 2014 opnieuw een aanvraag ingediend, die door de Svb werd opgevat als een verzoek om terug te komen op het eerdere besluit. De Svb weigerde dit, wat leidde tot de rechtszaak.
De rechtbank Amsterdam had in een eerdere uitspraak het beroep van appellante gegrond verklaard, maar de Centrale Raad van Beroep heeft in hoger beroep geoordeeld dat de Svb terecht heeft geweigerd om het eerdere besluit te herzien. De Raad oordeelde dat appellante geen nieuwe feiten of omstandigheden had aangevoerd die een herziening van het besluit rechtvaardigden. Bovendien was het aan haar ex-echtgenoot toegekende AOW-pensioen na 1 januari 2000 niet meer voldoende voor verplichte verzekering onder de ANW. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank, waarbij de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand zijn gelaten.
De uitspraak werd gedaan door H.J. Simon, met M.S.E.S. Umans als griffier, en is openbaar uitgesproken op 23 september 2016. Partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken beroep in cassatie in te stellen bij de Hoge Raad der Nederlanden.