ECLI:NL:CRVB:2016:3554

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
23 september 2016
Publicatiedatum
23 september 2016
Zaaknummer
15/1254 AOW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • H.J. Simon
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning van AOW-pensioen en de gevolgen van de verzekeringsjaren van de echtgenoot

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 23 september 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep over de toekenning van een AOW-pensioen aan appellante, geboren in 1949. Appellante ontving tot haar pensioengerechtigde leeftijd een uitkering op grond van de Algemene nabestaandenwet (ANW) van ruim € 680,-. Bij besluit van 14 februari 2014 is haar per 1 mei 2014 een AOW-pensioen toegekend van € 88,38 per maand, inclusief een tegemoetkoming op basis van de Koopkrachttegemoetkoming Oudere Belastingplichtigen. Dit bedrag is berekend op basis van de drie jaar dat haar overleden echtgenoot voor de AOW verzekerd was, wat resulteert in recht op 6% van het maximale AOW-pensioen voor alleenstaanden.

Appellante heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar de Sociale verzekeringsbank (Svb) heeft dit bezwaar ongegrond verklaard. De rechtbank Amsterdam heeft het beroep van appellante tegen deze beslissing eveneens ongegrond verklaard. In hoger beroep heeft appellante herhaald dat het AOW-pensioen dat zij ontvangt onvoldoende is om in haar levensbehoeften te voorzien en heeft zij verzocht om verhoging van het pensioen.

De Raad heeft in zijn overwegingen vastgesteld dat appellante niet heeft betwist dat haar echtgenoot slechts drie jaar voor de AOW verzekerd is geweest, wat de berekening van het AOW-pensioen rechtvaardigt. De Raad erkent de financiële moeilijkheden van appellante, maar stelt dat de wet geen ruimte biedt voor een hogere AOW-toekenning dan reeds is vastgesteld. De Raad bevestigt daarom de aangevallen uitspraak van de rechtbank, waarbij het verzoek van appellante om een hoger AOW-pensioen is afgewezen.

Uitspraak

15/1254 AOW
Datum uitspraak: 23 september 2016
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
24 december 2014, 14/3779 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats], Marokko (appellante)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
PROCESVERLOOP
Appellante heeft hoger beroep ingesteld.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 augustus 2016. Appellante is niet verschenen. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. A. van der Weerd.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante, geboren [in] 1949, ontving tot haar pensioengerechtigde leeftijd een uitkering ingevolge de Algemene nabestaandenwet (ANW) van ruim € 680,-. Bij besluit van 14 februari 2014 is aan haar per 1 mei 2014 een pensioen op grond van de Algemene Ouderdomswet (AOW) toegekend van in totaal € 88,38 per maand inclusief de tegemoetkoming op grond van de destijds geldende Koopkrachttegemoetkoming Oudere Belastingplichtigen. Het AOW-pensioen is berekend aan de hand van de tijdens het huwelijk opgebouwde tijdvakken van verzekering van haar overleden echtgenoot, zijnde drie jaar, wat wil zeggen 6% van het maximale AOW-bedrag voor een alleenstaande.
1.2.
Bij beslissing op bezwaar van 16 mei 2014 (bestreden besluit) heeft de Svb het bezwaar van appellante tegen het besluit van 14 februari 2014 ongegrond verklaard.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellante ongegrond verklaard.
3. In hoger beroep heeft appellante herhaald dat het bedrag aan AOW-pensioen dat zij ontvangt onvoldoende is om aan haar levensbehoefte te voldoen. Het AOW-pensioen moet daarom worden verhoogd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Voor het wettelijk kader wordt verwezen naar de aangevallen uitspraak. Door appellante is niet betwist dat haar echtgenoot drie jaar voor de AOW verzekerd is geweest en dat zij daarom slechts recht heeft op 6% van het maximale AOW-pensioen voor een alleenstaande op grond van de tijdens haar huwelijk opgebouwde tijdvakken van verzekering van haar echtgenoot. Het bedrag dat appellante maandelijks ontvangt aan ouderdomspensioen is dan ook juist vastgesteld. De Raad kan zich voorstellen dat appellante door de inkomensachteruitgang in een moeilijke financiële positie is komen te verkeren. In de AOW of enige andere nationale wettelijke regeling wordt echter niet voorzien in een aanvulling op dit inkomen als door appellante gevraagd. Ook overigens kunnen de omstandigheden waarin appellante zich bevindt, niet leiden tot een gehoudenheid van de Svb om appellante in weerwil van de dwingendrechtelijke bepalingen een hoger AOW-pensioen toe te kennen.
4.2.
Uit 4.1 volgt dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door H.J. Simon, in tegenwoordigheid van M.S.E.S. Umans als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 23 september 2016.
(getekend) H.J. Simon
(getekend) M.S.E.S. Umans

SS

DÉCISION

La Centrale Raad van Beroep (Cour d'Appel Centrale),
statue:
confirme la décision attaquée.
Par conséquent, décidée par H.J. Simon en présence de M.S.E.S. Umans en qualité de greffier, ainsi que prononcée en public, le 23 septembre 2016.