Uitspraak
13 november 2015, 15/4347 (aangevallen uitspraak)
OVERWEGINGEN
[naam 1] en [naam 2] .
[naam 3] is voor het jaar 2012 geen bijdrage ingehouden en hoeft dan ook geen bijdrage door het Zorginstituut te worden terugbetaald.
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 23 september 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De appellant, woonachtig in Turkije, had hoger beroep ingesteld tegen de niet-ontvankelijkverklaring van zijn beroep door de rechtbank. De rechtbank had geoordeeld dat het Zorginstituut Nederland volledig tegemoet was gekomen aan de bezwaren van de appellant met betrekking tot de definitieve jaarafrekening van de Zorgverzekeringswet (Zvw) voor het jaar 2012. De appellant had bezwaar gemaakt tegen het besluit van het Zorginstituut waarin hij een bijdrage voor zijn kinderen moest betalen, terwijl deze kinderen volgens hem in hun eigen onderhoud voorzien. Het Zorginstituut had het bezwaar van de appellant gegrond verklaard en de jaarafrekening herzien, waardoor de appellant geen bijdrage meer verschuldigd was voor zijn kinderen.
De Centrale Raad van Beroep heeft de overwegingen van de rechtbank onderschreven en vastgesteld dat er geen procesbelang meer was voor de appellant, aangezien het Zorginstituut al had voldaan aan zijn bezwaren. De Raad heeft ook opgemerkt dat er geen Zvw-bijdragen voor het derde kind van de appellant waren vastgesteld. De Raad heeft de uitspraak van de rechtbank bevestigd en geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten.
De uitspraak benadrukt het belang van procesbelang in bestuursrechtelijke procedures en de rol van het Zorginstituut in het herzien van eerdere besluiten met betrekking tot de Zvw-bijdragen.