ECLI:NL:CRVB:2016:3546

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
23 september 2016
Publicatiedatum
23 september 2016
Zaaknummer
16-2795 AKW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • H.J. Simon
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van kinderbijslag op basis van de Algemene Kinderbijslagwet na het bereiken van de leeftijd van 18 jaar door het oudste kind

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 23 september 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep over de beëindiging van de kinderbijslag aan een appellant die in Marokko woont. De appellant ontving kinderbijslag op grond van de Algemene Kinderbijslagwet (AKW) voor zijn kinderen, maar de Sociale Verzekeringsbank (Svb) heeft hem meegedeeld dat hij met ingang van het derde kwartaal van 2015 geen kinderbijslag meer ontvangt. Dit besluit is gebaseerd op de regelgeving die stelt dat mensen die niet in Nederland wonen of werken, geen recht hebben op kinderbijslag. De appellant had recht op kinderbijslag op basis van een overgangsregeling, maar deze regeling verviel toen zijn oudste kind 18 jaar werd.

De Svb heeft het bezwaar van de appellant tegen het besluit om de kinderbijslag te beëindigen ongegrond verklaard. De rechtbank Amsterdam heeft het beroep van de appellant tegen dit besluit ook ongegrond verklaard. In hoger beroep heeft de appellant aangevoerd dat de Svb ten onrechte de kinderbijslag heeft beëindigd. De Svb heeft verzocht om de uitspraak van de rechtbank te bevestigen.

De Centrale Raad van Beroep heeft geoordeeld dat de Svb terecht heeft gehandeld. De Raad heeft vastgesteld dat de appellant tot 1 januari 2000 verzekerd was voor de AKW, en dat hij na deze datum, tot 1 januari 2006, doorlopend verzekerd bleef. Echter, per 1 januari 2006 is de rechtspositie van de appellant geregeld in artikel 7c van de AKW, wat betekent dat hij recht had op kinderbijslag zolang het jongste kind waarvoor hij recht had op kinderbijslag nog geen 18 jaar was. Aangezien het oudste kind van de appellant 18 jaar is geworden, heeft de Svb terecht de kinderbijslag beëindigd. De Raad heeft het hoger beroep van de appellant afgewezen en de uitspraak van de rechtbank bevestigd.

Uitspraak

16/2795 AKW
Datum uitspraak: 23 september 2016
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 23 maart 2016, 15/6080 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (Marokko) (appellant)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 augustus 2016.Appellant is niet verschenen. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. L.M.J.E. Erkens.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant heeft voor zijn kinderen [naam oudste kind] , [namen 3 kinderen] , [geboren in 1997, 1999, 2006 en 2008] , kinderbijslag ingevolge de Algemene Kinderbijslagwet (AKW) ontvangen.
1.2.
Bij besluit van 8 juli 2015 heeft de Svb aan appellant, die in Marokko woont en die een AOW-pensioen ontvangt, meegedeeld dat hij met ingang van het derde kwartaal van 2015 geen kinderbijslag meer krijgt. Aan dit besluit heeft de Svb ten gronde gelegd dat per
1 januari 2000 mensen die niet in Nederland wonen of werken en een Nederlandse uitkering hebben geen kinderbijslag meer krijgen. Na 1 januari 2000 behield appellant recht op kinderbijslag op grond van de overgangsregeling. Nu [naam oudste kind] 18 jaar is geworden stopt de overgangsregeling. Dit betekent dat appellant ook voor de andere kinderen geen kinderbijslag meer krijgt.
1.3.
Bij beslissing op bezwaar van 31 augustus 2015 (bestreden besluit) heeft de Svb het bezwaar van appellant tegen het besluit van 8 juli 2015 ongegrond verklaard. Daarbij is aangegeven dat appellant op grond van artikel 26 en 27 van het Besluit uitbreiding en beperking kring verzekerden volksverzekerden 1999 (KB 746) en artikel 7c van de AKW na
1 januari 2000 verzekerd is gebleven voor de AKW en dat deze verzekering voortduurt zolang het jongste kind, voor wie appellant over het vierde kwartaal van 1999 recht had op kinderbijslag nog geen 18 jaar is. Nu [naam oudste kind] , het jongste kind waarvoor appellant op de dag vóór 1 januari 2000 kinderbijslag kreeg, op [datum] 18 jaar geworden, is appellant vanaf het derde kwartaal niet meer verzekerd voor de AKW.
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3.1.
Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd de Svb ten onrechte de kinderbijslag, die hij ontving op grond van artikel 7c van de AKW, heeft beëindigd.
3.2.
De Svb heeft de Raad verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1.
Er bestaat geen aanleiding de aangevallen uitspraak te vernietigen. Op grond van artikel 26 van KB 746 was appellant tot 1 januari 2000 verzekerd voor de AKW. Daarna was hij, tot 1 januari 2006, doorlopend verzekerd voor de AKW op basis van artikel 27 van KB 746. Per 1 januari 2006 is artikel 27 van KB 746 vervallen en is de rechtspositie van appellant, wat betreft de AKW, geregeld in artikel 7c van de AKW. In dit artikel is, voor zover van belang, bepaald dat degene die op grond van artikel 27 van KB 746 doorlopend verzekerd was tot
1 januari 2006 én toen ook nog recht had op kinderbijslag, dit recht behoudt zolang het jongste kind voor wie de betrokkene op 31 december 1999 recht had op kinderbijslag, de leeftijd van 18 jaar nog niet heeft bereikt.
4.2.
Hieruit volgt dat appellant vanaf 1 januari 2006 niet meer verzekerd was voor de AKW, maar dat hij, zolang hij aan de voorwaarden hiervoor voldeed, nog wel recht had op kinderbijslag. Vanaf de datum waarop [naam oudste kind] 18 jaar werd voldeed appellant niet meer aan de voorwaarden, zodat de Svb de kinderbijslag terecht heeft beëindigd.
4.3.
Uit 4.1 en 4.2 volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak bevestigd moet worden.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.
6. Op grond van artikel 31 van de AKW kunnen partijen tegen een uitspraak van de Raad cassatie instellen ter zake van schending of verkeerde toepassing van het bepaalde bij of krachtens artikel 2,3 of 6 van de AKW en de daarop berustende bepalingen. Het in deze uitspraak beslechte geschil heeft in essentie betrekking op artikel 7 en volgende van de AKW. Daarom is onder deze uitspraak geen cassatieclausule opgenomen.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door H.J. Simon, in tegenwoordigheid van M.S.E.S. Umans als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 23 september 2016.
(getekend) H.J. Simon
(getekend) M.S.E.S. Umans

UM