ECLI:NL:CRVB:2016:3466

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
20 september 2016
Publicatiedatum
20 september 2016
Zaaknummer
11/4781 WAO-V
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzet tegen niet-ontvankelijk verklaring van hoger beroep in sociale zekerheidszaak

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 20 september 2016 uitspraak gedaan over het verzet van appellante tegen de niet-ontvankelijk verklaring van haar hoger beroep. De zaak betreft een hoger beroep dat appellante had ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Breda van 1 juli 2011. De Raad had eerder, op 6 april 2012, het hoger beroep niet-ontvankelijk verklaard omdat appellante de gronden niet tijdig had ingediend. Appellante heeft verzet aangetekend, maar is niet verschenen op de zitting van 30 augustus 2016, evenmin als het Uwv. De Raad heeft overwogen dat appellante voldoende gelegenheid heeft gehad om het verzuim te herstellen, maar dat zij daarvan geen gebruik heeft gemaakt. De Raad heeft vastgesteld dat de gronden van het hoger beroep niet zijn ingediend en dat de kennisgeving voor de zitting niet door appellante is ontvangen. De Raad heeft geconcludeerd dat het verzet ongegrond is, en er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak is openbaar gedaan en ondertekend door de voorzitter en de griffier.

Uitspraak

Datum uitspraak: 20 september 2016
11/4781 WAO-V
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak als bedoeld in artikel 8:55, vijfde lid, van de Algemene wet bestuursrecht en artikel 21 van de Beroepswet in verband met het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Breda van 1 juli 2011, 09/3425 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

PROCESVERLOOP

Bij uitspraak als bedoeld in artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en artikel 21 van de Beroepswet van 6 april 2012 heeft de Raad het hoger beroep van appellante tegen de aangevallen uitspraak niet-ontvankelijk verklaard.
Appellante heeft verzet gedaan.
Het verzet is ter behandeling aan de orde gesteld ter zitting van 30 augustus 2016. Appellante is niet verschenen en heeft zich ook niet laten vertegenwoordigen. Het Uwv is, met voorafgaand bericht, niet verschenen.

OVERWEGINGEN

Bij de beoordeling van het verzet zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang:
  • Bij brief van 13 augustus 2011 heeft appellante - zelf - hoger beroep ingesteld tegen de aangevallen uitspraak.
  • Bij brief van 19 augustus 2011 heeft de griffier van de Raad appellante in de gelegenheid gesteld binnen vier weken - alsnog - de gronden van het hoger beroep in te dienen.
  • Bij brief van 10 september 2011 heeft [X.] namens appellante, die deze brief mede heeft ondertekend, bericht dat appellante zeer ernstig ziek is en daarom niet in staat is de gronden in te dienen. Verzocht is om langdurig uitstel.
  • Bij - aangetekend verzonden - brief van 20 september 2011 is uitstel verleend tot en met 16 maart 2012. Daarbij is vermeld dat verder uitstel niet zal worden verleend en dat rekening moet worden gehouden met niet-ontvankelijkverklaring van het hoger beroep als de gronden niet (tijdig) worden ingediend.
  • Bij de uitspraak van 6 april 2012 is het hoger beroep niet-ontvankelijk verklaard
omdat de gronden niet zijn ingediend.
  • Bij brief van 15 mei 2012 heeft appellante - zelf - verzet gedaan. Daarbij heeft zij verklaard dat zij op 14 maart 2012 de gronden heeft ingediend. Zij heeft kopieën meegezonden van een aankoopbewijs van postzegels van die dag en van een door TNT Post op die dag gestempelde handgeschreven verklaring waarin staat dat appellante een poststuk aan de Raad heeft gezonden.
  • Bij de Raad is geen brief van appellante van 14 maart 2012 ontvangen.
  • Bij brief van 20 juni 2012 is appellante verzocht een kopie van de gronden in te zenden.
  • Bij brief van 25 juni 2012 heeft [X.] namens appellante, die deze brief mede heeft ondertekend, bericht dat appellante nog steeds zeer ernstig ziek is en daarom niet in staat is zorg te dragen voor inzending van een kopie van de gronden. Verzocht is om langdurig uitstel.
  • Bij brief van 30 juli 2012 heeft de Raad zes maanden uitstel verleend.
  • Vervolgens is nog zes keer om langdurig uitstel verzocht en heeft de Raad ook telkens uitstel verleend, laatstelijk tot 8 januari 2016.
  • Bij brief van 4 januari 2016 is opnieuw om langdurig uitstel verzocht.
  • Bij brief van 20 januari 2016 heeft de Raad appellante bericht dat hij de verzetprocedure nu op korte termijn tot een eind wil brengen.“ (…) Het enige dat daarvoor nodig is, is dat u aan de Raad een kopie stuurt van de gronden van het hoger beroep waarvan u heeft aangegeven dat u die op 14 maart 2012 aan de Raad hebt gestuurd. Het moet niet moeilijk zijn dat document op te zoeken of te laten opzoeken. Als u dat doet, zal de Raad ervan uitgaan dat u de gronden van het hoger beroep op
14 maart 2012 en dus tijdig hebt ingediend. In dat geval zal de Raad zonder dat daarvoor een zitting nodig is het verzet gegrond verklaren. (…).” De Raad heeft een termijn van twee weken gegeven.
  • Bij brief van 2 februari 2016 is andermaal om langdurig uitstel verzocht. Daarbij is vermeld dat appellante zelf het hoger beroep wil bepleiten.
  • Bij brief van 9 februari 2016 heeft de Raad erop gewezen dat de verzetprocedure geen betrekking heeft op (de inhoudelijke behandeling van) het hoger beroep en appellante een termijn van vier weken gegeven om, zo nodig met de hulp van [X.], het document uit haar administratie te halen en in te zenden.
  • Bij brief van 20 mei 2016 heeft de Raad appellante het volgende bericht: “Op mijn brief van 9 februari 2016 heb ik helaas geen reactie ontvangen. De Raad zal daarom het verzet ter zitting behandelen. (…) U hoeft niet zelf op de zitting te komen; u kunt zich ook door iemand anders laten vertegenwoordigen, bijvoorbeeld door (…)
[X.].”
- Appellante heeft de op 21 juli 2016 aangetekend en aan het juiste adres verzonden kennisgeving voor de zitting niet in ontvangst genomen en ook niet afgehaald. Op
11 augustus 2016 is de kennisgeving niet-aangetekend opnieuw verzonden.
- Bij brief van 23 augustus 2016 heeft de Raad appellante meegedeeld dat uiterlijk op de zitting nog een kopie van de gronden kan worden overgelegd.
De Raad is van oordeel dat de bij de brief van 15 mei 2012 gevoegde kopieën geen grondslag bieden voor de conclusie dat de gronden op 14 maart 2012 zijn ingediend. Uit die stukken blijkt immers niet of er daadwerkelijk een stuk aan de Raad is gezonden en ook niet welk stuk dat dan is geweest. In dat verband is het opmerkelijk dat bij de brief van 15 mei 2012 niet ook een kopie van de gronden is gevoegd. In elk geval is het niet aangetekend verzenden van een brief op 14 maart 2012 voor risico van appellante.
De Raad wijst er verder op dat appellante tot het laatst toe in de gelegenheid is gesteld om, op eenvoudige wijze, het verzuim te herstellen. Appellante heeft daarvan geen gebruik gemaakt.
Het verzet is ongegrond.
Voor een veroordeling in de proceskosten van het verzet is geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep verklaart het verzet ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door T.G.M. Simons, in tegenwoordigheid van N. Talhaoui als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 20 september 2016.
(getekend) T.G.M. Simons
(getekend) N. Talhaoui

UM