ECLI:NL:CRVB:2016:3377

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
13 september 2016
Publicatiedatum
14 september 2016
Zaaknummer
15-3464 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om vergoeding van kosten in bezwaar met betrekking tot bijstandsverlening

In deze zaak heeft appellante hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland, die haar beroep tegen het bestreden besluit van het dagelijks bestuur van de Intergemeentelijke Sociale Dienst Noordenkwartier ongegrond had verklaard. Het bestreden besluit hield in dat het dagelijks bestuur het verzoek van appellante om vergoeding van kosten in bezwaar had afgewezen. De Raad voor de Rechtspraak heeft vastgesteld dat appellante sinds 12 november 2009 bijstand ontving op basis van de Wet werk en bijstand. In het kader van een onderzoek naar de rechtmatigheid van deze bijstand heeft het dagelijks bestuur appellante verzocht om bankafschriften en andere relevante informatie. Appellante heeft echter niet tijdig de gevraagde gegevens overgelegd, wat leidde tot de opschorting en later intrekking van haar bijstandsrecht. Het dagelijks bestuur heeft de besluiten uiteindelijk ingetrokken, maar het bezwaar tegen de intrekking van de bijstand bleef ongegrond. De Raad oordeelt dat het dagelijks bestuur terecht heeft geoordeeld dat er geen sprake was van onrechtmatigheid die aanleiding zou geven tot vergoeding van de kosten van rechtsbijstand. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en wijst het hoger beroep van appellante af.

Uitspraak

15/3464 WWB
Datum uitspraak: 13 september 2016
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 8 april 2015, 14/4586 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
het dagelijks bestuur van de Intergemeentelijke Sociale Dienst Noordenkwartier (dagelijks bestuur)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. R. van Asperen hoger beroep ingesteld.
Het dagelijks bestuur heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is ter behandeling aan de orde gesteld op de zitting van 21 juni 2016. Partijen zijn, met bericht, niet verschenen.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellante ontvangt sinds 12 november 2009 bijstand, ten tijde van belang op grond van de Wet werk en bijstand naar de norm voor een alleenstaande.
1.2.
In het kader van een onderzoek naar de rechtmatigheid van de aan appellante verleende bijstand heeft het dagelijks bestuur appellante bij brief van 26 april 2013 verzocht om uiterlijk 14 mei 2013 bankafschriften van al haar spaar- en bankrekeningen over de periode vanaf
1 januari 2013 over te leggen.
1.3.
Bij besluit van 20 juni 2013 heeft het dagelijks bestuur het recht op bijstand met ingang van 20 juni 2013 opgeschort omdat appellante de gevraagde gegevens niet of niet volledig binnen de gegeven termijn had verstrekt. Daarbij is appellante in de gelegenheid gesteld de ontbrekende gegevens alsnog vóór 27 juni 2013 in te leveren.
1.4.
Omdat in de vervolgens door appellante overgelegde stukken met betrekking tot haar [bankrekening] sprake was van een niet bij het dagelijks bestuur bekende hypothecaire schuld, heeft het dagelijks bestuur appellante bij brief van 22 juli 2013 verzocht om uiterlijk
5 augustus 2013 gegevens met betrekking tot deze schuld en de eigendom van de betreffende woning ten tijde van haar aanvraag in 2009 over te leggen.
1.5.
Bij besluit van 6 augustus 2013 heeft het dagelijks bestuur de bijstand met ingang van
20 juni 2013 ingetrokken. Het dagelijks bestuur heeft hieraan ten grondslag gelegd dat appellante de gevraagde gegevens niet of niet volledig binnen de gegeven hersteltermijn heeft verstrekt.
1.6.
Bij brieven van 16 augustus 2013 en 13 september 2013 heeft het dagelijks bestuur appellante nogmaals in de gelegenheid gesteld om de bij brief van 22 juli 2013 gevraagde gegevens over te leggen.
1.7.
Bij besluit van 16 januari 2014 heeft het dagelijks bestuur de bijstand met ingang van
12 november 2009 ingetrokken en de over de periode van 12 november 2009 tot en met
31 mei 2013 gemaakte kosten van bijstand tot een bedrag van € 37.353,41 van appellante teruggevorderd. Aan dit besluit ligt ten grondslag dat appellante de inlichtingenverplichting heeft geschonden omdat zij de gevraagde gegevens niet heeft overgelegd waardoor het recht op bijstand niet kan worden vastgesteld.
1.8.
Bij besluit van 24 juni 2014 heeft het dagelijks bestuur de besluiten van 6 augustus 2013 en 16 januari 2014 ingetrokken. Het dagelijks bestuur heeft hieraan ten grondslag gelegd dat uit de door appellante op 19 mei 2014 overgelegde stukken is gebleken dat appellante ten tijde van aanvang van het recht op bijstand, 12 november 2009, niet het eigendom had van de woning waarop de in 1.4 vermelde hypothecaire schuld zag. Als gevolg daarvan herleeft het recht op bijstand met ingang van 12 november 2009 en komt de terugvordering over de periode van 12 november 2009 tot en met 31 mei 2013 te vervallen.
1.9.
Bij besluit van 3 oktober 2014 (bestreden besluit) heeft het dagelijks bestuur het bezwaar tegen het besluit van 16 januari 2014 ongegrond verklaard en de verzoeken tot vergoeding van wettelijke rente, schade en de kosten van rechtsbijstand afgewezen.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Appellante heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Zij heeft daartoe - kort samengevat - aangevoerd dat het besluit van 16 januari 2014 onrechtmatig is geweest en dat het dagelijks bestuur daarom de in bezwaar gemaakte kosten van verleende rechtsbijstand had moeten vergoeden.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Uitsluitend in geding is de vraag of het dagelijks bestuur het verzoek om vergoeding van de in bezwaar gemaakte kosten voor verleende rechtsbijstand terecht heeft afgewezen.
4.2.
Ingevolge artikel 7:15, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht worden de kosten, die de belanghebbende in verband met de behandeling van het bezwaar redelijkerwijs heeft moeten maken, door het bestuursorgaan uitsluitend vergoed op verzoek van de belanghebbende voor zover het bestreden besluit wordt herroepen wegens aan het bestuur te wijten onrechtmatigheid
4.3.
De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat van een zodanige onrechtmatigheid geen sprake is. Uit de door appellante overgelegde gegevens was immers gebleken dat sprake was een hypothecaire schuld die mede op naam van appellante stond, wat bij het dagelijks bestuur vragen opriep met betrekking tot de eigendomssituatie van het betreffende pand. Omdat die informatie van invloed kan zijn op het recht op bijstand van appellante, was appellante op grond de op haar rustende inlichtingverplichting gehouden daarover opheldering te verschaffen, wat zij eerst op 19 mei 2014, hangende het bezwaar tegen het besluit van
16 januari 2014, heeft gedaan. Gelet hierop heeft het dagelijks bestuur bij het nemen van het besluit van 16 januari 2014 op basis van de op dat moment beschikbare informatie het standpunt kunnen innemen dat als gevolg van het niet nakomen van de inlichtingenverplichting vanaf 12 november 2009 het recht op bijstand niet was vast te stellen. Het dagelijks bestuur heeft daarom het verzoek om de gemaakte kosten voor verleende rechtsbijstand te vergoeden op goede gronden afgewezen.
4.4.
Uit 4.3 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door E.C.R. Schut, in tegenwoordigheid van M.S. Spek als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 13 september 2106.
(getekend) E.C.R. Schut
(getekend M.S. Spek

HD