ECLI:NL:CRVB:2016:3356

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
6 september 2016
Publicatiedatum
13 september 2016
Zaaknummer
15-6710 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag bijzondere bijstand voor kosten van de vloer van de slaapkamer van gehandicapte zoon

In deze zaak heeft appellante op 5 november 2014 bijzondere bijstand aangevraagd voor de kosten van het vervangen van de vloer in de slaapkamer van haar gehandicapte zoon. De aanvraag werd afgewezen door het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam, omdat de kosten volgens hen tot de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan behoren en uit eigen middelen moeten worden bestreden. Appellante heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar dit werd ongegrond verklaard. De rechtbank Amsterdam heeft de uitspraak van het college bevestigd, waarbij werd overwogen dat er geen bijzondere omstandigheden waren die vergoeding van de kosten rechtvaardigden. Appellante ging in hoger beroep, waarbij zij aanvoerde dat de noodzaak om de vloer te vervangen niet voorzienbaar was en dat haar financiële situatie, waaronder schulden, een bijzondere omstandigheid vormde. De Centrale Raad van Beroep heeft echter geoordeeld dat appellante voldoende tijd had om te reserveren voor de kosten en dat haar schuldenproblematiek geen bijzondere omstandigheid oplevert. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond.

Uitspraak

15/6710 WWB
Datum uitspraak: 6 september 2016
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 26 augustus 2015, 15/1609 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. N.H.G. Beltman, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 juni 2016. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Beltman. Het college heeft zich, met bericht, niet laten vertegenwoordigen.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellante heeft op 5 november 2014 bijzondere bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB) aangevraagd voor onder meer het vervangen van de vloer op de slaapkamer van haar gehandicapte zoon. Bij de verzorging van haar zoon wordt gebruik gemaakt van een tillift. Ter onderbouwing van haar aanvraag heeft appellante een werkplekadvies van 25 augustus 2014 overgelegd, waaruit blijkt dat de huidige vloer te stroef is om verantwoord met een tillift te werken. De kosten van een nieuwe laminaatvloer zijn begroot op € 771,57.
1.2.
Bij besluit van 12 november 2014 heeft het college de aanvraag afgewezen op de grond dat deze kosten behoren tot de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan die uit de eigen middelen moeten worden bestreden, hetzij door middel van reservering, hetzij door middel van gespreide betaling achteraf.
1.3.
Bij besluit van 5 februari 2015 (het bestreden besluit) heeft het college het bezwaar van appellante tegen het besluit van 12 november 2014 ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft daartoe onder meer overwogen dat in het gegeven dat de vloerbedekking vervangen moet worden vanwege de noodzaak om de tillift goed verrijdbaar te laten zijn, geen bijzondere omstandigheden zijn gelegen die er toe moeten leiden dat de kosten vergoed moeten worden. In het geval van appellante was het voorzienbaar te achten dat de vloerbedekking in verband met het rijden van de tillift vervangen zou moeten worden. Gelet daarop heeft appellante de tijd gehad om voor de kosten te reserveren. Voorts heeft de rechtbank overwogen dat het hebben van schulden geen bijzondere omstandigheid oplevert die het verlenen van bijzondere bijstand rechtvaardigt.
3. Appellante heeft zich in hoger beroep op de hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
In artikel 35, eerste lid, van de WWB is bepaald dat, onverminderd paragraaf 2.2, de alleenstaande of het gezin recht heeft op bijzondere bijstand voor zover de alleenstaande of het gezin niet beschikt over de middelen om te voorzien in de uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten van het bestaan en deze kosten naar het oordeel van het college niet kunnen worden voldaan uit de bijstandsnorm, de langdurigheidstoeslag, het vermogen en het inkomen voor zover dit meer bedraagt dan de bijstandsnorm, waarbij
artikel 31, tweede lid, en artikel 34, tweede lid, niet van toepassing zijn.
4.2.
Bij de toepassing van artikel 35, eerste lid, van de WWB dient eerst beoordeeld te worden of de kosten waarvoor bijzondere bijstand wordt gevraagd zich voordoen, vervolgens of die kosten noodzakelijk zijn en daarna of die kosten voortvloeien uit bijzondere omstandigheden. Ten slotte dient de vraag te worden beantwoord of de kosten kunnen worden voldaan uit de bijstandsnorm, de langdurigheidstoeslag, het vermogen en het inkomen voor zover dit meer bedraagt dan de bijstandsnorm, op welk punt het college ingevolge genoemde bepaling een zekere beoordelingsvrijheid heeft. De omstandigheid dat de betrokkene al dan niet de mogelijkheid heeft gehad te reserveren voor de kosten waarvoor bijzondere bijstand wordt gevraagd, is een aspect dat moet worden beoordeeld in het kader van de vraag of de zich voordoende, noodzakelijke kosten, voortvloeien uit bijzondere omstandigheden.
4.3.
Niet in geschil is dat de kosten zich voordoen en dat de kosten noodzakelijk zijn. In geschil is de vraag of de kosten voortvloeien uit bijzondere omstandigheden en of appellante de mogelijkheid heeft gehad daarvoor te reserveren.
4.4.
Appellante heeft aangevoerd dat in haar geval sprake is van bijzondere omstandigheden. Anders dan de rechtbank heeft geoordeeld, was het voor haar niet voorzienbaar dat de huidige vloer van vinyl vervangen zou moeten worden met het oog op het gebruik van de tillift. Dat deze vloer niet geschikt is voor het gebruik van een tillift, is eerst naar voren gekomen op het moment dat het verplegend personeel klaagde over een te stroeve vloer. Daarbij komt dat haar zoon in de loop der jaren steeds groter en zwaarder is geworden en dat hij als gevolg van een progressieve spierziekte steeds minder spierkracht heeft om zelf mee te helpen. Ten slotte heeft appellante aangevoerd dat zij tot en met 2013 in de schuldsanering zat en zij thans nog steeds onder beschermingsbewind staat. Het afsluiten van een lening bij de Gemeentelijke Kredietbank of het achteraf gespreid betalen, in verband met een registratie bij het Bureau Kredietregistratie (BKR), behoort voor haar daarom niet tot de mogelijkheden.
4.5.
De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat het in het geval van appellante voorzienbaar was dat de vloer in verband met het gebruik van de tillift in de nabije toekomst zou moeten worden vervangen. Appellante heeft ter zitting toegelicht dat de wijkverpleging al in 2013 kenbaar heeft gemaakt dat de huidige vloer ongeschikt was om veilig gebruik te kunnen maken van de tillift. Appellante had op dat moment, mede gelet op het progressieve ziektebeeld van haar zoon en het feit dat hij steeds groter en zwaarder werd, moeten beseffen dat deze vloer in verband met de slechte verrijdbaarheid van de tillift in de toekomst problemen zou gaan opleveren bij de verzorging van haar zoon. Appellante heeft dan ook voldoende tijd gehad om te reserveren voor een vloer die wel geschikt is voor het gebruik van een tillift.
4.6.
Met betrekking tot de door appellante gestelde schuldenproblematiek en de onderbewindstelling heeft de rechtbank er terecht op gewezen dat volgens vaste rechtspraak (uitspraak van 22 december 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:4730) het ontbreken van voldoende reserveringsruimte in verband met schulden en de daaruit voortvloeiende terugbetalingsverplichtingen niet worden aangemerkt als een bijzondere omstandigheid die in het individuele geval verlening van bijzondere bijstand rechtvaardigt. Het enkele feit dat appellante een BKR-registratie heeft en om die reden niet achteraf gespreid kan betalen, levert evenmin een bijzondere omstandigheid op die ertoe noopt dat het college appellante in aanmerking dient te brengen voor bijzondere bijstand.
4.7.
Uit 4.1 tot en met 4.6 volgt dat het college de aanvraag van appellante om bijzondere bijstand voor de kosten van een vloer terecht heeft afgewezen. Dit betekent dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door E.C.R. Schut, in tegenwoordigheid van M.S. Spek als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 6 september 2016.
(getekend) E.C.R. Schut
(getekend) M.S. Spek

HD