ECLI:NL:CRVB:2016:3319

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
6 september 2016
Publicatiedatum
8 september 2016
Zaaknummer
14/6809 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking en terugvordering van bijstandsuitkering wegens schending inlichtingenverplichting

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant, die het beroep tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Helmond ongegrond heeft verklaard. Appellante ontving sinds 7 december 2004 bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) en heeft in 2011 een huurwoning geaccepteerd, die zij zelf verbouwde. Na een anonieme tip over haar woonsituatie heeft het college een onderzoek ingesteld naar de rechtmatigheid van de bijstandsverlening. Dit onderzoek leidde tot de conclusie dat appellante geen verifieerbare gegevens heeft verstrekt over de herkomst van de middelen waarmee zij de verbouwing heeft gefinancierd. Het college heeft daarop de bijstand van appellante ingetrokken en de gemaakte kosten teruggevorderd. Appellante betwist dat zij de inlichtingenverplichting heeft geschonden en stelt dat de verbouwing door haar vader en ex-partner is uitgevoerd. De Centrale Raad van Beroep oordeelt dat appellante niet aan haar inlichtingenverplichting heeft voldaan, waardoor niet kan worden vastgesteld of zij recht had op bijstand. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en wijst het beroep van appellante af.

Uitspraak

14/6809 WWB
Datum uitspraak: 6 september 2016
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van
10 november 2014, 14/1424 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van Helmond (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. M. J. van de Laar, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 juli 2016. Namens appellante is verschenen mr. P.J.A. van de Laar, kantoorgenoot van mr. Van de Laar voornoemd. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. D.L. Slegers.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellante ontving sinds 7 december 2004 bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) naar de norm voor een alleenstaande ouder.
1.2.
Appellante woonde in een woonwagen aan de [adres A] te [woonplaats] . Zij heeft op
10 mei 2011 een huurwoning aan de [adres B] te [woonplaats] (woning) geaccepteerd van woningbouwvereniging Volksbelang (Volksbelang). Omdat de woning in zeer slechte staat van onderhoud verkeerde wilde Volksbelang de woning weer gereed maken voor verhuur. Daarop heeft appellante aan Volksbelang meegedeeld dat zij zelf deze verbouwing zou doen. Na de verbouwing heeft appellante op 24 augustus 2011 de woning betrokken. Op diezelfde dag heeft appellante haar woonwagen verkocht aan [naam L] (L).
1.3.
Naar aanleiding van een anonieme tip op 13 maart 2012 dat appellante samenwoont met de vader van haar twee kinderen is een onderzoek verricht naar de rechtmatigheid van de aan appellante verleende bijstand. In het kader van het onderzoek zijn onder meer registers geraadpleegd, huisbezoeken afgelegd in de woning en gesprekken gevoerd met appellante. Voorts is informatie ingewonnen bij Volksbelang en is door het bedrijf [naam BV] een bouwtechnische calculatie verricht van de verbouwingskosten van de woning (rapport calculatie). De bevindingen van het onderzoek zijn neergelegd in het rapport handhaving van Werkplein Regio Helmond, Cluster Handhaving Sociale Zekerheid van 8 november 2013 (rapport).
1.4.
Het college heeft in afwachting van de resultaten van het onderzoek van de afdeling handhaving de bijstand van appellante geblokkeerd met ingang van 1 oktober 2013.
1.5.
Bij besluit van 22 oktober 2013, verzonden op 20 november 2013, heeft het college de bijstand van appellante ingetrokken over de periode van 16 juni 2011 tot en met 30 september 2013 en de over die periode gemaakte kosten van bijstand tot een bedrag van € 37.105,37 teruggevorderd.
1.6.
Bij besluit van 6 maart 2014 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar tegen het besluit van 22 oktober 2013 ongegrond verklaard. De periode van intrekking van bijstand is nader vastgesteld op 16 juni 2011 tot 22 oktober 2012 (periode) en aan de besluitvorming is ten grondslag gelegd dat de woning volledig is verbouwd, dat in het rapport calculatie de verbouwingskosten zijn vastgesteld op ruim € 100.000,- en dat appellante slechts kon beschikken over € 8.500,-. Appellante heeft de inlichtingenverplichting geschonden door geen verifieerbare gegevens te verstrekken met betrekking tot de herkomst van de middelen waarmee de verbouwing is gefinancierd. Het recht op bijstand kan daarom niet worden vastgesteld.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Appellante heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Appellante heeft aangevoerd dat zij de inlichtingenverplichting niet heeft geschonden. Voordat zij de woning betrok is de woning door haar inmiddels overleden vader, haar ex-partner en de vader van de ex-partner verbouwd. Appellante heeft aan haar vader € 8.500,- verstrekt voor de aankoop van materialen. Appellante betwist dat de verbouwingskosten € 100.000,- hebben bedragen.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Indien de betrokkene niet aan de inlichtingenverplichting voldoet, is dat een grond voor weigering, intrekking of beëindiging van de bijstand indien als gevolg van het niet nakomen van die verplichting niet kan worden vastgesteld of en, zo ja, in welke mate de betrokkene recht op bijstand heeft.
4.2.
Op 13 november 2012 heeft appellante verklaard dat de verbouwing van haar woning betrof: een aanbouw aan de achterzijde van de woning (inclusief schuifpui), een serredak in de tuin, bestrating van de tuin aan de voor- en achterzijde, een schutting in de tuin, een garage aan de linkerzijde, een nieuwe vloer (marmeren/travertin) op de gehele begane grond, de badkamer achterzijde, de keuken en stucwerk in de gehele woning. Medewerkers van Volksbelang hebben verklaard dat vloerverwarming is aangebracht en om de woning een hek is geplaatst.
4.3.
In het rapport calculatie zijn de totale verbouwingskosten van de woning vastgesteld op
€ 101.959,- exclusief BTW.
4.4.
Niet in geschil is dat appellante ongeveer € 8.500,- ter beschikking had en dit bedrag kon aanwenden voor de verbouwing van de woning.
4.5.
Appellante heeft in een brief van 13 juni 2013 verklaard dat bij de verkoop van haar woonwagen enkele zaken als keukenblok, douchecabine, rolluiken en camera’s buiten de verkoop waren gebleven en in de woning zijn ingebouwd. L heeft ten overstaan van een handhavingsspecialist en een sociaal rechercheur op 5 augustus 2013 verklaard dat hij de woonwagen van appellante in volledige staat heeft gekocht met volledige keuken, een badkamer, rolluiken en veiligheidscamera’s. L heeft na voorlezing van zijn op schrift gestelde verklaring, deze verklaring ondertekend.
4.6.
Uit het rapport van 8 november 2013 blijkt dat de vader van appellante vanaf mei 2008 tot aan zijn overlijden op 7 december 2012 bijstand op grond van de WWB ontving. Op grond van ernstige medische klachten (hartfalen) mocht de vader geen lichamelijke arbeid verrichten.
De ex-partner van appellante heeft verklaard dat hij op kosten van zijn moeder leeft. De vader van de ex-partner heeft geen kenbaar inkomen of dienstverband en was tijdens een huisbezoek aan de woning op 2 september 2013 fysiek niet in staat om naar de eerste verdieping van de woning te lopen.
4.7.
Uit wat in 4.2 en 4.3 is vermeld blijkt dat de verbouwings- en renovatiewerkzaamheden van de woning van appellante een zeer grote omvang hebben gehad. Daarmee zijn in het algemeen ook grote(re) uitgaven gemoeid. Appellante heeft niet door middel van een rapport of met andere objectieve en verifieerbare gegevens het bedrag van de verbouwing in het rapport calculatie bestreden. De Raad hecht geen waarde aan de door appellante overgelegde verklaring van L van 5 februari 2014, waarin deze terugkomt van zijn op 5 augustus 2013 afgelegde verklaring, reeds omdat de eerst vermelde verklaring niet is ondertekend. Voorts acht de Raad het onaannemelijk dat de onder 4.6 genoemde personen de verbouwing van de woning van appellante en de daarmee gemoeide kosten voor hun rekening hebben kunnen nemen, gelet op hun fysieke beperkingen en het ontbreken van (kenbare) financiële middelen. De Raad komt dan ook, evenals de rechtbank en het college, tot de slotsom dat appellante
- omdat zij geen objectieve en verifieerbare gegevens heeft overgelegd ter zake van de verbouwingskosten van haar woning - de op haar rustende inlichtingenverplichting heeft geschonden, met als gevolg dat niet is vast te stellen of en in hoeverre zij in de in geding zijnde periode recht had op bijstand.
4.8.
Het beroep slaagt niet, zodat de aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door R.H.M. Roelofs als voorzitter en J.H.M. van de Ven en
J.M.A. van der Kolk-Severijns als leden, in tegenwoordigheid van M.S. Spek als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 6 september 2016.
(getekend) R.H.M. Roelofs
(getekend) M.S. Spek

HD