ECLI:NL:CRVB:2016:3318
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- R.H.M. Roelofs
- J.H.M. van de Ven
- J.M.A. van der Kolk-Severijns
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake afwijzing aanvraag bijstandsverlening op grond van gezamenlijke huishouding
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, die het beroep tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Delft ongegrond heeft verklaard. Appellant ontving van 29 september 2011 tot en met 28 mei 2013 bijstand op basis van de Wet werk en bijstand (WWB). Het college heeft de bijstand van appellant per 29 mei 2013 ingetrokken, omdat appellant en zijn partner K een gezamenlijke huishouding zouden voeren. Appellant heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar het college heeft dit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft de beslissing van het college bevestigd.
Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat het college ten onrechte heeft aangenomen dat hij en K een gezamenlijke huishouding voerden. Hij stelt dat K slechts af en toe op zijn adres verbleef en dat zij niet samenwoonden. De Centrale Raad van Beroep heeft echter geoordeeld dat er voldoende bewijs is dat K haar hoofdverblijf op het adres van appellant had, onder andere door verklaringen van K en brieven van Bureau Jeugdzorg. De Raad heeft vastgesteld dat, gezien de omstandigheden, het college niet verplicht was om verder onderzoek te doen naar de woonsituatie van K.
De Raad heeft het hoger beroep van appellant afgewezen en de uitspraak van de rechtbank bevestigd. De Raad heeft geen aanleiding gezien om de proceskosten te veroordelen. De uitspraak is gedaan op 6 september 2016.