ECLI:NL:CRVB:2016:3315

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
1 september 2016
Publicatiedatum
8 september 2016
Zaaknummer
15/3861 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • K.J. Kraan
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake de toepassing van de transponeringstabel in het ambtenarenrecht met betrekking tot de functie van appellant binnen de politie

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen een uitspraak van de rechtbank Gelderland. Appellant, werkzaam bij de voormalige politieregio, heeft bezwaar gemaakt tegen de vaststelling van zijn uitgangspositie binnen het Landelijk Functiegebouw Nederlandse Politie (LFNP). De korpschef had in 2011 en 2012 besluiten genomen over de functie en salarisschaal van appellant, maar deze besluiten zijn door appellant niet aangevochten. In 2014 werd een nieuw besluit genomen, waartegen appellant bezwaar maakte. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, waarbij werd overwogen dat de transponeringstabel (TPT) als een algemeen verbindend voorschrift kon worden beschouwd. Appellant stelde in hoger beroep dat de TPT niet als zodanig kon worden aangemerkt en dat de motivering van het bestreden besluit onvoldoende was. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de TPT weliswaar niet als algemeen verbindend voorschrift kan worden aangemerkt, maar dat deze tabel wel een zwaarwegende betekenis heeft. De Raad oordeelde dat appellant niet aannemelijk heeft gemaakt dat de matching niet overeenkomstig de Regeling is geschied. Ook werd geoordeeld dat de rechtbank terecht geen toepassing heeft gegeven aan de hardheidsclausule, omdat appellant geen functieonderhoud heeft aangevraagd en geen rechtsmiddelen heeft aangewend tegen eerdere besluiten. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en wees de verzoeken van appellant af.

Uitspraak

15/3861 AW
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van
21 april 2015, 14/6602 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de korpschef van politie (korpschef)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. W.J. Dammingh, advocaat, hoger beroep ingesteld.
De korpschef heeft een verweerschrift ingediend.
Bij brief van 24 juni 2016 heeft mr. C. Lamuadni zich gesteld als opvolgend gemachtigde van appellant en heeft zij nadere beroepsgronden ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 juli 2016. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Lamuadni. De korpschef heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. F.A.M. Bot en F.J.H. Gunther.
OVERWEGINGEN
1.1. Voor het kader en de regelgeving van dit hoger beroep verwijst de Raad naar zijn uitspraken van 1 juni 2015 (ECLI:NL:CRVB:2015:1550 en ECLI:NL:CRVB:2015:1663).
1.2. Appellant was werkzaam bij de voormalige politieregio [Regio], thans regionale eenheid [eenheid]. Bij besluit van 10 juni 2011 heeft de korpschef de uitgangspositie van appellant voor zijn toekomstige functie binnen het Landelijk Functiegebouw Nederlandse Politie (LFNP) bepaald op [functie A], salarisschaal 8. Op 24 februari 2012 is in het aanvullend besluit uitgangspositie beslist dat de uitgangspositie van appellant gelijk blijft, aangezien hij op de peildatum 31 december 2011 geen taakaccenten heeft. Tegen deze besluiten heeft appellant geen rechtsmiddelen aangewend.
1.3. Op 16 december 2013 heeft de korpschef ten aanzien van appellant besloten tot toekenning van en overgang naar de LFNP-functie Senior GGP, gelegen binnen het domein Uitvoering met als vakgebied GGP, gewaardeerd in salarisschaal 8. Bij besluit van 31 juli 2014 (bestreden besluit) is het daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank, kort samengevat en voor zover hier van belang, overwogen dat de transponeringstabel (TPT), behorende bij de Regeling overgang naar een LFNP functie, Stcrt. 2013, nr. 13141 (Regeling), als een algemeen verbindend voorschrift is te beschouwen en dat deze ten grondslag mocht worden gelegd aan de jegens appellant tot stand gebrachte besluitvorming. De rechtbank heeft voorts overwogen dat in hetgeen appellant heeft aangevoerd geen grond is te vinden voor toepassing van de hardheidsclausule.
3. Appellant heeft in hoger beroep gesteld dat het bestreden besluit een motiveringsgebrek bevat nu de motivering voornamelijk is gestoeld op de TPT, welke de korpschef ten onrechte heeft aangemerkt als een algemeen verbindend voorschrift en aldus een te beperkte beoordeling van de bezwaren van appellant heeft plaatsgevonden. Verder heeft appellant gesteld dat aan hem de LFNP-functie van Operationeel Specialist A binnen het vakgebied Operationeel Specialismen, schaal 9, had moeten worden toegekend omdat zijn korpsfunctiebeschrijving met deze functie en dit vakgebied inhoudelijk het meest vergelijkbaar is. De uitkomst van de matching is daarom onhoudbaar. Subsidiair stelt appellant zich op het standpunt dat zijn individuele situatie toepassing van de hardheidsclausule rechtvaardigt. Hij verricht sinds 2008 als Maatregelenadviseur Bewaken en Beveiligen feitelijke werkzaamheden die verder strekken dan hetgeen in de korpsfunctieomschrijving is vermeld. Vanwege zijn destijds bijzonder ernstige gezondheidstoestand heeft hij hiervoor geen functieonderhoud kunnen (laten) aanvragen noch bezwaar tegen zijn uitgangspositie kunnen (laten) maken.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.1. In zijn onder 1.1 genoemde uitspraken van 1 juni 2015 heeft de Raad geoordeeld dat de TPT, anders dan de korpschef en de rechtbank tot uitgangspunt hebben genomen, niet kan worden aangemerkt als een algemeen verbindend voorschrift. Dit neemt niet weg dat aan deze tabel een zwaarwegende betekenis moet worden gehecht. De korpschef mag in beginsel volstaan met een verwijzing naar de TPT. Het is aan de betrokken politieambtenaar om aannemelijk te maken dat de matching niet overeenkomstig de Regeling is geschied of dat het resultaat van de matching anderszins onhoudbaar is te achten. Het enkele feit dat een andere uitkomst ook verdedigbaar zou zijn geweest is niet voldoende. Verder kan de politieambtenaar zich niet beroepen op feiten of omstandigheden die hij reeds in het kader van de vaststelling van zijn uitgangspositie naar voren had kunnen brengen.
4.1.2. De Raad is van oordeel dat appellant niet aannemelijk heeft gemaakt dat de matching niet overeenkomstig de Regeling is geschied of anderszins een onhoudbaar resultaat kent. Anders dan appellant en met de korpschef acht de Raad de in het bestreden besluit gegeven motivering op het punt van de matching niet ontoereikend. De korpschef is in het bestreden besluit ingegaan op de uitgangspositie van appellant en heeft, onder verwijzing naar de matchingssystematiek, uiteengezet dat de LFNP-functie die het meest vergelijkbaar is, aan de hand van de Regeling en de TPT wordt bepaald. Verder is gewezen op het belang van de Handleiding uitvoering matching LFNP 2013 (Handleiding), waarin de motivering voor de keuze van het vakgebied is neergelegd (pagina 49 e.v.).
4.2.1. Het betoog van appellant dat in zijn geval de hardheidsclausule ten onrechte niet is toegepast, slaagt evenmin. De rechtbank heeft terecht tot uitgangspunt genomen dat de hardheidsclausule niet is bedoeld om (alsnog) rekening te houden met werkzaamheden waarvoor functieonderhoud gevraagd had kunnen worden of met extra werkzaamheden, specifieke werkzaamheden, bijzondere situaties en afspraken die in de uitgangspositie vastgelegd hadden kunnen zijn. De hardheidsclausule is niet bedoeld om de uitgangspositie te corrigeren. Dit volgt ook uit de toelichting op artikel 5, vierde lid, van de Regeling, waarin het grote belang is benadrukt van een juiste vaststelling van de uitgangspositie. Vast staat dat appellant geen functieonderhoud heeft gevraagd en dat hij geen rechtsmiddelen heeft aangewend tegen de besluitvorming aangaande zijn uitgangspositie. Het afzien daarvan dient, ook indien de ernst van de gezondheidssituatie van appellant in aanmerking wordt genomen, voor zijn risico te blijven. De korpschef heeft terecht gesteld dat appellant voorafgaand aan zijn ziekteperiode - van 7 oktober 2010 tot 14 mei 2013, waarbij hij vanaf 11 juli 2011 ging re-integreren - functieonderhoud had kunnen vragen dan wel zijn belangen terzake tijdens zijn ziekteperiode had kunnen laten waarnemen. Niet is gebleken dat hij in het geheel niet in staat is geweest om een aanvraag tot functieonderhoud in te dienen of voor hem te laten indienen. In dat kader acht de Raad van belang dat appellant ter zitting naar voren heeft gebracht dat hij tijdens zijn re-integratie met zijn leidinggevende over het functieonderhoud heeft gesproken, dat zijn leidinggevende getracht heeft dit voor hem te bewerkstelligen maar dat bericht werd dat het te laat was, waarin appellant vervolgens heeft berust. Dat appellant, zoals hij heeft gesteld, dacht dat dit traject via zijn leidinggevende moest lopen, kan hem niet baten. Hij had de verantwoordelijkheid daarop zelf actie te ondernemen. Evenmin is gebleken dat appellant niet in staat is geweest om bezwaar te (laten) maken tegen de besluiten aangaande zijn uitgangspositie. Hij heeft dit ook niet alsnog gedaan op het moment dat hij daartoe wel in staat was, waarna beoordeeld had kunnen worden of de termijnoverschrijding al dan niet verschoonbaar was. Gelet op het voorgaande onderschrijft de Raad het oordeel van de rechtbank, dat niet gebleken is van feiten of omstandigheden die toepassing van de hardheidsclausule rechtvaardigen.
4.2.2. De stelling van appellant dat volstrekt onduidelijk is waarom in zijn geval geen toepassing is gegeven aan de hardheidsclausule en in andere gevallen wel, waardoor de korpschef de schijn wekt te handelen naar willekeur, treft geen doel. Het is immers aan appellant om aannemelijk te maken dat er in zijn geval aanknopingspunten zijn die toepassing van de hardheidsclausule zouden kunnen rechtvaardigen. Daarin is hij, zoals overwogen, niet geslaagd. Daarbij strekt het motiveringsbeginsel niet zover dat de korpschef gehouden is inzicht te geven in welke gevallen de hardheidsclausule wel is toegepast.
4.3. Appellant heeft tot slot betoogd dat de korpschef het bestreden besluit ondeugdelijk heeft gemotiveerd door de TPT op te vatten als een algemeen verbindend voorschrift, waartegen ingevolge artikel 8:3, eerste lid, aanhef en onder a, gelezen in verbinding met artikel 7:1, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht geen bezwaar en beroep openstaat, dat hij terecht tegen deze dragende overweging in de besluitvorming is opgekomen en dat hij heeft moeten procederen om tot een deugdelijke motivering te komen. Daarom maakt hij aanspraak op vergoeding van proceskosten. Dit betoog slaagt niet. Dat de TPT niet kan worden aangemerkt als een algemeen verbindend voorschrift, laat immers onverlet, zoals onder 4.1.1 is overwogen, dat de tabel als grondslag mag dienen voor besluitvorming als hier aan de orde, waarbij de korpschef in beginsel mag volstaan met een verwijzing daarnaar. Dat de TPT het karakter van een algemeen verbindend voorschrift ontbeert, leidt dan ook niet tot de conclusie dat het bestreden besluit in zoverre niet berust op een deugdelijke motivering. Het beroep van appellant op de vaste rechtspraak van de Raad (zie onder meer de uitspraak van 24 september 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:3123), volgens welke in geval van een ongegrond beroep aanleiding bestaat om het bestuursorgaan te veroordelen in de proceskosten die een andere partij heeft moeten maken, indien die andere partij heeft moeten procederen om een deugdelijke motivering van het besluit te krijgen, slaagt niet. Nu de TPT als grondslag mag dienen voor het bestreden besluit bestaat onvoldoende grond voor het oordeel dat appellant heeft moeten procederen om een deugdelijke motivering van het bestreden besluit te krijgen.
4.4. Uit 4.1.1 tot en met 4.3 volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat dan ook geen aanleiding. Evenmin bestaat aanleiding om, zoals is verzocht, de korpschef te veroordelen tot vergoeding van griffierecht.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door K.J. Kraan, in tegenwoordigheid van A. Mansourova als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 1 september 2016.
(getekend) K.J. Kraan
(getekend) A. Mansourova
HD