ECLI:NL:CRVB:2016:3312

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
6 september 2016
Publicatiedatum
8 september 2016
Zaaknummer
15/5752 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake bijstandsverlening en ingangsdatum bijstand

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg, waarin de rechtbank het beroep van appellante tegen een besluit van het dagelijks bestuur van de intergemeentelijke sociale dienst Brunssum Onderbanken Landgraaf ongegrond heeft verklaard. Appellante ontving sinds 16 augustus 1998 bijstand op basis van de Wet werk en bijstand (WWB). Het dagelijks bestuur heeft de bijstand van appellante met ingang van 1 mei 2012 ingetrokken. Appellante heeft bezwaar gemaakt tegen de ingangsdatum van de bijstand die haar op 20 mei 2014 is toegekend, en stelt dat deze eerder had moeten ingaan, namelijk op 1 maart 2014, 1 april 2014 of 8 mei 2014.

De Centrale Raad van Beroep heeft de feiten en omstandigheden van de zaak in overweging genomen. De Raad oordeelt dat het dagelijks bestuur terecht geen aanleiding heeft gezien om de bijstand met terugwerkende kracht toe te kennen. De gronden die appellante in hoger beroep aanvoert, zijn in wezen een herhaling van eerdere argumenten en bieden geen aanleiding om anders te oordelen dan de rechtbank. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en wijst het verzoek om schadevergoeding af, omdat er geen ruimte is voor een veroordeling tot schadevergoeding onder de gegeven omstandigheden. De uitspraak is gedaan op 6 september 2016.

Uitspraak

15/5752 WWB
Datum uitspraak: 6 september 2016
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van
17 augustus 2015, 14/2967 (aangevallen uitspraak) en uitspraak op het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
het dagelijks bestuur van de intergemeentelijke sociale dienst Brunssum Onderbanken Landgraaf (dagelijks bestuur)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. P.H.A. Brauer, advocaat, hoger beroep ingesteld en tevens verzocht het dagelijks bestuur te veroordelen tot vergoeding van schade in de vorm van wettelijke rente.
Het dagelijks bestuur heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft, gevoegd met de zaken 15/1277 WWB, 15/5728 PW,
16/837 PW en 16/844 PW, plaatsgevonden op 26 juli 2016. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Brauer. Het dagelijks bestuur heeft zich laten vertegenwoordigen door J.R.M.R. de Vaan. Na de behandeling ter zitting zijn de zaken gesplitst.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellante ontving sinds 16 augustus 1998 bijstand, laatstelijk ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB) naar de norm voor een alleenstaande. Bij besluit van 25 maart 2014, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 17 juli 2014, heeft het college de bijstand van appellante met ingang van 1 mei 2012 ingetrokken. De rechtbank Limburg heeft bij uitspraak van
16 februari 2015, 14/2276, het beroep van appellante tegen het besluit van 17 juli 2014 ongegrond verklaard. Bij uitspraak van heden, geregistreerd onder nummer 15/1277 WWB, heeft de Raad deze uitspraak bevestigd.
1.2.
Op 1 april 2014 en op 8 mei 2014 heeft appellante zich bij het dagelijks bestuur gemeld voor het aanvragen van bijstand. Naar aanleiding van deze meldingen heeft het dagelijks bestuur appellante niet in staat gesteld een aanvraag in te dienen.
1.3.
Op 20 mei 2014 heeft appellante zich opnieuw bij het dagelijks bestuur gemeld voor het aanvragen van bijstand. Naar aanleiding van deze melding is appellante in staat gesteld een aanvraag in te dienen en heeft het dagelijks bestuur bij besluit van 25 juni 2014 aan appellante met ingang van 20 mei 2014 bijstand ingevolge de WWB, thans: Participatiewet (PW), toegekend naar de norm voor een alleenstaande.
1.4.
Appellante heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van 25 juni 2014, omdat zij zich niet kan verenigen met de ingangsdatum van de bijstand.
1.5.
Bij besluit van 22 september 2014 (bestreden besluit) heeft het dagelijks bestuur het bezwaar van appellante tegen het besluit van 25 juni 2014 gegrond verklaard met betrekking tot het gegeven dat appellante naar aanleiding van de meldingen van 1 april 2014 en op 8 mei 2014 niet in staat is gesteld een aanvraag in te dienen. Wat betreft de ingangsdatum van de bijstand heeft het dagelijks bestuur overwogen dat het bezwaar van appellante niet tot een wijziging leidt.
1.6.
Het dagelijks bestuur heeft appellante vervolgens alsnog in de gelegenheid gesteld naar aanleiding van de meldingen van 1 april 2014 en op 8 mei 2014 aanvragen in te dienen. Op
25 november 2014 heeft appellante de desbetreffende aanvragen ingediend. Bij afzonderlijke besluiten van 14 januari 2015 heeft het dagelijks bestuur de aanvragen van appellante om toekenning van bijstand met ingang van 1 april 2014 onderscheidenlijk 8 mei 2014 afgewezen. Bij besluit van 24 maart 2015 heeft het dagelijks bestuur, voor zover hier van belang, de bezwaren van appellante tegen de besluiten van 14 januari 2015 ongegrond verklaard. De rechtbank Limburg heeft bij uitspraak van 17 augustus 2015, 15/894, het beroep van appellante tegen het besluit van 24 maart 2015 ongegrond verklaard. Bij uitspraak van heden, geregistreerd onder nummer 15/5728 PW, heeft de Raad deze uitspraak bevestigd.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit van 22 september 2014 ongegrond verklaard.
3. Appellante heeft zich tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Zij kan zich niet verenigen met de ingangsdatum van de bijstand. Appellante stelt zich op het standpunt dat de ingangsdatum van de bijstand 1 maart 2014 dan wel 1 april 2014 of 8 mei 2014 zou moeten zijn.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Hij verenigt zich met het oordeel van de rechtbank dat het dagelijks bestuur terecht geen aanleiding heeft gezien om aan appellante bijstand toe te kennen met ingang van een datum gelegen voor 20 mei 2014. De gronden die appellante in hoger beroep heeft aangevoerd zijn in essentie een herhaling van wat zij in de hoger beroepsprocedure geregistreerd onder nummer 15/5728 PW heeft aangevoerd en vormen geen aanleiding om in andere zin dan de rechtbank te oordelen. De Raad verwijst voor zijn motivering naar de overwegingen 4.4 tot en met 4.7 van de onder 1.6 genoemde uitspraak van heden, geregistreerd onder nummer 15/5728 PW.
4.2.
Uit 4.1 volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd. Voor een veroordeling tot vergoeding van schade is onder deze omstandigheden geen ruimte.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- bevestigt de aangevallen uitspraak;
- wijst het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade af.
Deze uitspraak is gedaan door R.H.M. Roelofs als voorzitter en J.H.M. van de Ven en
J.M.A. van der Kolk-Severijns als leden, in tegenwoordigheid van M.S. Spek als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 6 september 2016.
(getekend) R.H.M. Roelofs
(getekend) M.S. Spek

HD