ECLI:NL:CRVB:2016:33

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
8 januari 2016
Publicatiedatum
8 januari 2016
Zaaknummer
12/4907 WAO-T
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Tussenuitspraak bestuurlijke lus
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak over herziening van WAO-uitkering en vaststelling van beperkingen in de Functionele Mogelijkhedenlijst

Op 8 januari 2016 heeft de Centrale Raad van Beroep een tussenuitspraak gedaan in de zaak van appellante tegen het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) betreffende de herziening van haar WAO-uitkering. Appellante, die sinds 1993 een uitkering ontvangt, heeft in 2007 een arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100% vastgesteld gekregen. Na een onderzoek door een verzekeringsarts in 2011, waarbij diverse medische gegevens zijn betrokken, is haar arbeidsongeschiktheid in 2011 verlaagd naar 45 tot 55%. Appellante heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar het Uwv heeft in 2012 de uitkering opnieuw verlaagd naar 15 tot 25%.

In beroep heeft appellante een rapport van een andere verzekeringsarts overgelegd, maar de rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard. De Centrale Raad van Beroep heeft in deze tussenuitspraak geoordeeld dat de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) onvoldoende beperkingen bevatte in verband met de klachten van appellante, waaronder rug-, nek- en schouderklachten, longklachten (COPD) en vermoeidheid. De deskundige verzekeringsarts heeft meer beperkingen geadviseerd, maar het Uwv heeft deze niet volledig overgenomen.

De Raad heeft het Uwv opgedragen om binnen twaalf weken de gebreken in het besluit van 20 februari 2012 te herstellen, zodat de mate van arbeidsongeschiktheid opnieuw kan worden vastgesteld. De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige beoordeling van medische gegevens en de noodzaak om de beperkingen in de FML adequaat vast te stellen.

Uitspraak

12/4907 WAO-T
Datum uitspraak: 8 januari 2016
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Tussenuitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht van
3 augustus 2012, 12/1269 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. N.J. Brouwer hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 augustus 2014. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Brouwer. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. M.J. van Steenwijk.
Het onderzoek is heropend.
De door de Raad ingeschakelde deskundige verzekeringsarts Brouwer heeft rapport uitgebracht.
Partijen hebben schriftelijk op het rapport gereageerd.
De deskundige heeft commentaar gegeven op de reacties op zijn rapport.
Met toestemming van partijen is het onderzoek gesloten.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante heeft voorheen gewerkt als monteuse voor 40 uur per week. Vanaf 1993 heeft zij een uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering ontvangen. De uitkering is in 2007 vastgesteld naar de mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. Appellante is op het spreekuur van 21 juni 2011 onderzocht door de verzekeringsarts. De verzekeringsarts heeft informatie ontvangen van de huisarts en de reumatoloog van
10 augustus 2011 en de sociaal-psychiatrisch verpleegkundige van 7 juli 2011. De verzekeringsarts heeft een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) opgesteld en daarbij meerdere beperkingen aangenomen voor persoonlijk en sociaal functioneren, omgevingseisen, dynamische en statische handelingen en werktijden. Appellante heeft psychische klachten en klachten van het bewegingsapparaat. De verzekeringsarts heeft overwogen dat appellante een scala aan klachten presenteert, waarvan de aard en de ernst niet geobjectiveerd kunnen worden. Sprake is van een lichte mate van en ongecompliceerde vorm van het Syndroom van Sjögren en fibromyalgie. Daarnaast is sprake van COPD en maag- en darmklachten. Sprake is van een somatoforme stoornis, gelet op de veelheid aan klachten die door de jaren heen voortduren. Het aanhouden van een normaal dag- en nachtritme, stoppen met roken en opbouw van de lichamelijke conditie is aan te bevelen. De arbeidsdeskundige heeft aan de hand van het Claimbeoordelings- en Borgingssysteem functies geselecteerd die appellante geacht wordt te kunnen vervullen. Op basis daarvan is de mate van arbeidsongeschiktheid vastgesteld op 45 tot 55%. Bij besluit van 19 oktober 2011 is de uitkering met ingang van
20 december 2011 verlaagd naar de mate van arbeidsongeschiktheid van 45 tot 55%.
1.2.
Appellante heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van 19 oktober 2011. Verzekeringsarts bezwaar en beroep Greveling heeft appellante gesproken op de hoorzitting. Op basis van dit gesprek en de beschikbare gegevens heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep geconcludeerd dat de er geen aanleiding is meer beperkingen aan te nemen. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft opnieuw aan de hand van het CBBS functies geselecteerd die appellante geacht wordt te kunnen vervullen. De mate van arbeidsongeschiktheid is op basis daarvan vastgesteld op 15 tot 25%. Bij besluit van
20 februari 2012 is het besluit van 19 oktober 2011 herroepen, de uitkering met ingang van
20 december 2011 alsnog vastgesteld naar de mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100% en deze uitkering met ingang van 11 april 2012 verlaagd naar de mate van arbeidsongeschiktheid van 15 tot 25%.
2.1.
In beroep heeft appellante een rapport van verzekeringsarts Offermans overgelegd en informatie van de neuroloog van 2004. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft daarop gereageerd.
2.2.
Bij de aangevallen uitspraak is het beroep van appellante tegen het besluit van 20 februari 2012 ongegrond verklaard. De rechtbank heeft geen aanknopingspunten gevonden om te twijfelen aan de juistheid van de vastgestelde beperkingen. De rechtbank acht het niet onzorgvuldig dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep verder lichamelijk onderzoek achterwege heeft gelaten. De beoordeling van de hoofdpijn, nek- en schouderklachten als gevolg van het verkeersongeval, dat appellante na de primaire beoordeling heeft meegemaakt, acht de rechtbank zorgvuldig. In het kader van de vraag of voldoende beperkingen zijn aangenomen in verband met de rug-, nek- en schouderklachten, verwerpt de rechtbank het betoog van appellante dat ten onrechte is overwogen dat zij de neiging heeft tot somatiseren. De conclusie van Offermans dat appellante meer beperkt is voor een werkomgeving met hoge concentraties stof, rook, gas of damp is volgens de rechtbank onvoldoende onderbouwd. De bevindingen van de verzekeringsarts bezwaar en beroep pleiten sterk tegen het aannemen van een (verder) beperkte longfunctie. Voorts is geoordeeld dat Offermans niet voldoende overtuigend heeft aangetoond dat het omgekeerde dag- en nachtritme een gevolg is van een medische onweerlegbare aandoening en dat dit tot een urenbeperking zou moeten leiden.
3.1.
Appellante heeft gesteld dat in de aangevallen uitspraak onvoldoende waarde is gehecht aan de door Offermans geconstateerde houdings-/standsafwijking van de nek. Het onderzoek van de verzekeringsarts bezwaar en beroep - die zich heeft beperkt tot dossieronderzoek en observatie tijdens de hoorzitting - kan niet concurreren met het authentieke onderzoek door Offermans. Als tegenargument kan niet worden gebruikt dat de afwijking niet te zien is op de röntgenfoto. Het bevreemdt appellante dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep meent dat de houdingsafwijking een mild karakter heeft. Zij wijst erop dat de fysieke klachten elkaar versterken. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft verzuimd de klachten in onderling verband te bezien. Appellante verzoekt om een onderzoek door een deskundige om de ernst van de houdingsafwijking vast te stellen. Voorts is gesteld dat ten onrechte geen rekening is gehouden met de werktijden die voor appellante mogelijk zijn. Het gaat appellante niet om een urenbeperking, maar om de vaststelling dat zij 's ochtends geen werkzaamheden kan verrichten. Het dag-nachtritme is verstoord. Meer beperkingen moeten worden aangenomen voor de longklachten van appellante. Deze klachten kunnen niet alleen worden toegerekend aan het roken. Voorts is gesteld dat bij de vaststelling van de beperkingen ten onrechte het rookgedrag van appellante buiten beschouwing is gelaten.
3.2.
Van de zijde van het Uwv is gesteld dat er in bezwaar geen nieuw lichamelijk onderzoek nodig was, omdat er geen nieuwe relevante feiten waren. Het onderzoek van Offermans heeft geen grotere mate van authenticiteit of onafhankelijkheid dan dat van de verzekeringsartsen. Gewezen is op de in verband met de rug-, nek en schouderklachten aangenomen beperkingen ten aanzien van zware arbeid en rugbelasting. Onderzoek door een deskundige acht het Uwv niet nodig, omdat geen nieuwe medische gegevens zijn overgelegd en lichamelijk onderzoek door de deskundige in de weg zal worden gestaan door de klachtenpresentatie, omdat appellante de neiging heeft tot somatiseren.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Tussen partijen is in geschil of in de FML voldoende beperkingen zijn vastgesteld in verband met de klachten van de rug, nek en schouder, de longklachten/COPD en de vermoeidheidsklachten.
4.2.
Offermans heeft geconcludeerd dat meer of verdergaande beperkingen moeten worden vastgesteld ten aanzien van frequent reiken, het hoofd in een bepaalde stand houden tijdens het werk en grote buigtrajecten. Deze conclusie is (mede) gebaseerd op de door Offermans bij onderzoek gevonden afwijkingen van de stand en de bewegingsmogelijkheden van de
nek-wervelkolom.
4.3.
Het Uwv heeft zich op het standpunt gesteld dat voldoende beperkingen zijn aangenomen in verband met de klachten van de rug, nek en schouders. Verzekeringsarts bezwaar en beroep W.C. Hovy heeft overwogen dat beperkingen zijn gesteld voor schouder- en nekgordel en voor de zware rugbelastende arbeid en de door Offermans gevonden afwijkingen een mild karakter hebben en belastbaarheid voor dynamische en statische arbeid toelaten. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft zich daarbij gebaseerd op het onderzoek van verzekeringsarts Van Loon en de overige dossiergegevens, maar niet op eigen onderzoek door een verzekeringsarts bezwaar en beroep.
4.4.
Offermans heeft geconcludeerd dat de vastgestelde beperking voor werken in een omgeving met hoge concentraties stof, rook, gas of damp ontoereikend is. Daarbij heeft Offermans verwezen naar de behandeling in 1996 door de longarts in verband met pulmonale problematiek.
4.5.
De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft gesteld dat voor het aannemen van meer beperkingen in verband met de longklachten geen medisch substraat is. De stellingen zijn volgens Hovy niet onderbouwd met medische gegevens, zoals gegevens over de longfunctie, behandelingen of het beloop van de aandoening. Daarbij is opgemerkt dat de longklachten eerder (dan door andere longziekten) kunnen worden verklaard door het roken, al dan niet in combinatie met hyperventilatie.
4.6.
De door de Raad ingeschakelde deskundige verzekeringsarts Brouwer heeft in zijn rapport van 1 juni 2015 geconcludeerd dat appellante beperkt is voor blootstelling aan (pollen van) grassen en bomen en aangewezen is op een urenbeperking tot maximaal 6 uur per dag en 30 uur per week. Over de urenbeperking heeft de deskundige overwogen dat de door betrokkene genoemde overmatige vermoeidheid behoort bij het primaire syndroom van Sjögren en de slapeloosheid of het overmatig slapen hoort bij de indertijd geconstateerde depressieve episode. Deze aandoeningen passen bij de categorie energetisch, onder de noemer systeemziekten en depressie, als bedoeld in de verzekeringsgeneeskundige standaard Verminderde arbeidsduur.
4.7.
Het Uwv heeft in zijn reactie aangegeven dat de conclusies van de deskundige gedeeltelijk worden overgenomen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft de beperking voor blootstelling aan (pollen van) grassen en bomen in punt 3.6 van de FML overgenomen. In een rapport van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep is gemotiveerd dat de aanscherping van de FML geen reden is om één of meer van de geselecteerde functies minder geschikt te achten voor appellante. De door de deskundige voorgestelde beperkingen van de werktijd op punt 6.2 en punt 6.3 van de FML heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep niet overgenomen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep vindt niet aannemelijk dat er een verband is tussen de vermoeidheid van appellante en ziekte. Verder wijst de verzekeringsarts bezwaar en beroep erop dat ten tijde van het onderzoek van verzekeringsarts Van Loon er geen aanwijzingen zijn voor een depressie. Sprake was destijds van een lichte vorm van het syndroom van Sjögren. Zo al sprake was van een depressie in engere zin, was deze depressie van lichte aard. In een rapportage van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep is vastgesteld dat aanpassing van de FML geen gevolgen heeft voor de conclusie dat appellante in staat moet worden geacht de geselecteerde functies te vervullen. In deze functies komt blootstelling aan pollen niet voor.
4.8.
In een reactie op het gewijzigde standpunt van het Uwv heeft Offermans aangegeven dat hij het eens is met de deskundige dat een beperking van de werktijd aangewezen is. Volgens Offermans vergroot de gelijktijdige aanwezigheid van de ziekte van Sjögren en een depressieve stoornis de aannemelijkheid van energetische beperkingen, in verband waarmee Offermans een werktijdenbeperking aangewezen acht.
4.9.
De deskundige heeft commentaar gegeven op de reacties van de verzekeringsarts bezwaar en beroep en Offermans op zijn rapport. Daarbij heeft de deskundige zijn conclusie gehandhaafd dat een urenbeperking van 6 uur per dag dient te worden gesteld. De vermoeidheid past zowel binnen de Sjögren als de depressie. De deskundige verwijst naar de Standaard verminderde arbeidsduur en Verzekeringsgeneeskundig Protocol depressieve stoornis.
4.10.
In reactie op het commentaar van de deskundige hebben de verzekeringsarts bezwaar en beroep en de gemachtigde van appellante hun eerder opgeworpen stellingen gehandhaafd.
4.11.
Als uitgangspunt geldt dat de bestuursrechter het oordeel van een onafhankelijke, door hem ingeschakelde, deskundige kan volgen indien de door deze deskundige gebezigde motivering hem overtuigend voorkomt. Vormen de daartegen aangevoerde bezwaren een gemotiveerde betwisting, dan moet de rechter zodanig motiveren dat daarbij inzicht wordt gegeven in de aan het oordeel van de rechter ten grondslag liggende gedachtegang, waardoor deze voor anderen controleerbaar en aanvaardbaar wordt.
4.12.
Het rapport van de deskundige, bezien tezamen met het commentaar op de reacties op dit rapport, geeft blijk van een zorgvuldig onderzoek, is inzichtelijk en consistent gemotiveerd en komt de Raad overtuigend voor. De van de zijde van het Uwv tegen deze rapportage aangevoerde bedenkingen vormen geen aanleiding de conclusies van de deskundige niet te volgen. Daarbij is ten eerste van belang dat de deskundige uitgebreid heeft gereageerd op de bedenkingen van de verzekeringsarts bezwaar en beroep en zijn conclusies daarbij nader heeft toegelicht. De deskundige heeft gemotiveerd aangegeven waarom de aanvullende beperkingen noodzakelijk zijn.
4.13.
In zijn commentaar heeft de deskundige gesteld dat ook bij het primaire syndroom van Sjögren de door appellante genoemde vermoeidheid behoort. Bij de geconstateerde depressieve episode hoort slapeloosheid of overmatig slapen en moeheid of verlies aan energie. De deskundige is daarmee tot een andere inschatting gekomen van de aard van de klachten. Deze inschatting vindt bevestiging in de verklaringen van Offermans. Gelet daarop kunnen de andersluidende bevindingen van de verzekeringsarts bezwaar en beroep niet worden gevolgd. Daaraan doet niet af dat verzekeringsarts Van Loon geen constateringen heeft gedaan die op een depressieve stoornis in engere zin wijzen, nu de deskundige zijn bevindingen heeft gebaseerd op alle beschikbare en van belang zijnde medische informatie.
In het midden kan blijven of sprake is van samenhang tussen de klachten behorend bij beide ziektebeelden. Voldoende is dat volgens de deskundige sprake is van de genoemde klachten en dat de klachten van beide ziektebeelden van invloed zijn op de mogelijkheden van appellante om te functioneren in arbeid. De deskundige heeft plausibel geacht - gelet op het verhaal van appellante in samenhang met de aanwezige medische informatie - dat op de datum in geding sprake was van een obstructief slaapapneusyndroom. De tegen deze conclusie gerichte stellingen van de verzekeringsarts bezwaar en beroep kunnen onbesproken blijven. In het rapport van de deskundige en zijn commentaar op de reacties is immers uiteengezet dat de voorgestane beperking van de werktijd reeds voortvloeit uit de eerder genoemde klachten behorend bij het syndroom van Sjögren en de depressieve episode. De stelling van de deskundige dat zijn conclusies in overeenstemming zijn met het Verzekeringsgeneeskundig protocol Depressie is door de verzekeringsarts bezwaar en beroep niet betwist.
4.14.
Uit de overwegingen 4.1 tot en met 4.13 vloeit voort dat het hoger beroep van het appellante slaagt en dat in de FML de beperkingen van appellante niet juist zijn vastgesteld. Het besluit van 20 februari 2012 kan niet in stand blijven, voor zover daarbij is vastgesteld dat de uitkering met ingang van 11 april 2012 is verlaagd naar de mate van arbeidsongeschiktheid van 15 tot 25%. Nu het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid met ingang van 11 april 2012 dient vast te stellen, kan de Raad het onderhavige geschil nog niet definitief beslechten. De Raad ziet aanleiding om met toepassing van artikel 21, zesde lid, van de Beroepswet het Uwv op te dragen de gebreken in het besluit van 20 februari 2012 te herstellen.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep draagt het Uwv op binnen twaalf weken na verzending van deze tussenuitspraak de gebreken in het besluit van 20 februari 2012 te herstellen overeenkomstig hetgeen de Raad heeft overwogen.
Deze uitspraak is gedaan door T.L. de Vries, in tegenwoordigheid van P. Boer als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 8 januari 2016.
(getekend) T.L. de Vries
(getekend) P. Boer

JL