ECLI:NL:CRVB:2016:3250

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
1 september 2016
Publicatiedatum
1 september 2016
Zaaknummer
16/85 WAJONG-V
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Verzet
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep en verzet tegen afwijzing verzoek voorlopige voorziening in WAJONG-zaak

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Rotterdam, waarin het verzoek om een voorlopige voorziening is afgewezen. De Centrale Raad van Beroep heeft op 1 september 2016 uitspraak gedaan in het verzet dat door de appellant, vertegenwoordigd door mr. W.H. van Zundert, is ingesteld. De Raad heeft zich onbevoegd verklaard om kennis te nemen van het hoger beroep, omdat op grond van artikel 8:104, tweede lid, aanhef en onder d, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) geen hoger beroep kan worden ingesteld tegen de aangevallen uitspraak. De Raad heeft bepaald dat het in hoger beroep betaalde griffierecht aan de appellant wordt terugbetaald.

De uitspraak van de Raad van 9 maart 2016, waartegen verzet is aangetekend, berust op de overweging dat de aangevallen uitspraak een uitspraak is als bedoeld in artikel 8:84, eerste lid, van de Awb. De voorzieningenrechter had het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen, waarbij hij toepassing heeft gegeven aan artikel 8:83, derde lid, van de Awb. In het verzet is betoogd dat de voorzieningenrechter ten onrechte geen aanvullende stukken heeft opgevraagd bij het Uwv en dat hij niet is ingegaan op het beroep op de hardheidsclausule van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten.

De Raad heeft geoordeeld dat er geen sprake is van een evidente schending van de goede procesorde of fundamentele rechtsbeginselen die een doorbreking van het appelverbod rechtvaardigen. De Raad heeft vastgesteld dat de voorzieningenrechter gemotiveerd heeft overwogen dat het bestreden besluit in bezwaar naar verwachting in stand zal blijven. Het verzet is ongegrond verklaard, en er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten van het verzet.

Uitspraak

Datum uitspraak: 1 september 2016
16/85 WAJONG-V
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak als bedoeld in de artikelen 8:55, zevende lid, en 8:108, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Rotterdam van 11 december 2015, 15/7435 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

PROCESVERLOOP

Bij uitspraak als bedoeld in de artikelen 8:54 en 8:108, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van 9 maart 2016 heeft de Raad zich onbevoegd verklaard kennis te nemen van het namens appellant door mr. W.H. van Zundert, advocaat, ingestelde hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak, en bepaald dat het in hoger beroep betaalde griffierecht aan appellant wordt terugbetaald.
Namens appellant heeft mr. Van Zundert verzet gedaan.
Het verzet is behandeld ter zitting van 21 juli 2016. Appellant heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. Van Zundert. Het Uwv is, met voorafgaand bericht, niet verschenen.

OVERWEGINGEN

De uitspraak van de Raad van 9 maart 2016 berust op de overwegingen dat de aangevallen uitspraak een uitspraak is als bedoeld in artikel 8:84, eerste lid, van de Awb, waartegen op grond van artikel 8:104, tweede lid, aanhef en onder d, van de Awb geen hoger beroep kan worden ingesteld, en dat voor doorbreking van dit appelverbod geen grond is.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de voorzieningenrechter het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen. Daarbij heeft de voorzieningenrechter toepassing gegeven aan artikel 8:83, derde lid, van de Awb, waarin onder meer is bepaald dat de voorzieningenrechter uitspraak kan doen zonder toepassing van artikel 8:84, eerste lid, van de Awb als het verzoek om voorlopige voorziening kennelijk ongegrond is. In artikel 8:84, eerste lid, van de Awb is onder meer bepaald dat partijen zo spoedig mogelijk worden uitgenodigd om op een zitting te verschijnen en dat het bestuursorgaan binnen een door de voorzieningenrechter te bepalen termijn de op de zaak betrekking hebbende stukken aan hem zendt.
In verzet is ten eerste betoogd dat de voorzieningenrechter ten onrechte toepassing heeft gegeven aan artikel 8:83, derde lid, van de Awb, omdat hij zijn oordeel uitsluitend heeft gegrond op het verzoekschrift van appellant en de daarbij gevoegde stukken (waaronder het in bezwaar bestreden besluit) en niet bij het Uwv de (overige) op de zaak betrekking hebbende stukken heeft opgevraagd. Ten tweede is betoogd dat in de aangevallen uitspraak niet is ingegaan op het beroep dat appellant heeft gedaan op de hardheidsclausule van artikel 17, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (oud).
Volgens vaste rechtspraak – zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Raad van 6 augustus 2012 (ECLI:NL:CRVB:2012:BX3733) – kan voor doorbreking van een wettelijk appelverbod aanleiding zijn indien sprake is van een evidente schending van eisen van een goede procesorde dan wel van fundamentele rechtsbeginselen, zodanig dat van een eerlijk proces geen sprake is. Voor doorbreking van het appelverbod kan ook grond bestaan indien (de voorzieningenrechter van) de rechtbank is getreden buiten de reikwijdte van de bevoegdheid waarvan de aanwending van hoger beroep is uitgezonderd. Deze situaties doen zich hier niet voor. Nog daargelaten dat ook tegen een uitspraak van de voorzieningenrechter waarbij wel toepassing is gegeven aan artikel 8:83, eerste lid, van de Awb geen hoger beroep openstaat, stelt de Raad vast dat de voorzieningenrechter onder 5.2 van de aangevallen uitspraak uitdrukkelijk en gemotiveerd heeft overwogen dat en waarom hij van oordeel is dat uit de beschikbare stukken blijkt dat het bestreden besluit in bezwaar naar verwachting in stand zal blijven. Dat de voorzieningenrechter daarbij heeft nagelaten om in te gaan op het beroep op de hardheidsclausule is op zichzelf niet voldoende voor het oordeel dat sprake is van een evidente schending van de goede procesorde dan wel van fundamentele rechtsbeginselen, zodanig dat van een eerlijk en onafhankelijk proces geen sprake is.
Het verzet is ongegrond.
Voor een veroordeling in de proceskosten van het verzet is geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep verklaart het verzet ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door T.G.M. Simons, in tegenwoordigheid van M.S. Boomhouwer als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 1 september 2016.
(getekend) T.G.M. Simons
(getekend) M.S. Boomhouwer

SS