ECLI:NL:CRVB:2016:3248

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
1 september 2016
Publicatiedatum
1 september 2016
Zaaknummer
15/2835 MPW-V
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake niet tijdig betalen griffierecht en beroep op betalingsonmacht

Op 1 september 2016 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in een hoger beroep betreffende de niet tijdige betaling van griffierecht door de appellant, die zich op betalingsonmacht beriep. De zaak betreft het hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag van 26 maart 2015. De Raad had eerder, op 3 maart 2016, het hoger beroep van de appellant niet-ontvankelijk verklaard omdat het verschuldigde griffierecht niet tijdig was betaald. De appellant heeft vervolgens verzet aangetekend tegen deze uitspraak, wat heeft geleid tot een zitting op 21 juli 2016. Tijdens deze zitting heeft de appellant verklaard dat hij contact had opgenomen met de rechtbank over zijn financiële situatie, maar dat hij pas na de uitspraak van 3 maart 2016 een beroep op betalingsonmacht had gedaan. De Raad heeft overwogen dat de appellant niet tijdig had gereageerd op de betalingsverplichting en dat er geen feiten of omstandigheden zijn aangevoerd die zouden rechtvaardigen dat hij niet in verzuim was. De Raad heeft vastgesteld dat het inkomen van de appellant hoger was dan de norm voor vrijstelling van het griffierecht. Daarom werd het verzet ongegrond verklaard en werd er geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak werd gedaan door T.G.M. Simons, in aanwezigheid van griffier M.S. Boomhouwer.

Uitspraak

Datum uitspraak: 1 september 2016
15/2835 MPW-V
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak als bedoeld in de artikelen 8:55, zevende lid, en 8:108, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht in verband met het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 26 maart 2015, 13/10671 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Minister van Defensie (minister)

PROCESVERLOOP

Bij uitspraak als bedoeld in de artikelen 8:54 en 8:108, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht van 3 maart 2016 heeft de Raad het door appellant ingestelde hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak niet-ontvankelijk verklaard.
Appellant heeft verzet gedaan.
Het verzet is behandeld ter zitting van 21 juli 2016. Appellant is verschenen. De minister heeft zich niet laten vertegenwoordigen.

OVERWEGINGEN

De uitspraak van de Raad van 3 maart 2016 berust op de overwegingen dat het verschuldigde griffierecht niet binnen de bij - aangetekend verzonden - brief van 15 juni 2015 gestelde termijn is bijgeschreven op de rekening van de Raad dan wel ter griffie is gestort, en dat redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat appellant niet in verzuim is geweest.
In het verzetschrift heeft appellant verzocht hem vrij te stellen van betaling van het griffierecht. Ter zitting heeft appellant gesteld dat hij binnen de in de brief van 15 juni 2015 gestelde termijn telefonisch contact heeft opgenomen met de rechtbank Den Haag over zijn financiële situatie. De rechtbank heeft appellant geadviseerd zich schriftelijk tot de Raad te wenden. Als gevolg van persoonlijke omstandigheden heeft appellant pas na ontvangst van de uitspraak van 3 maart 2016 een beroep op betalingsonmacht gedaan. Appellant heeft ter zitting verklaard dat hij een WIA-uitkering ontvangt van € 1.100,- en meegedeeld dat hij direct zal betalen als hij alsnog de gelegenheid krijgt het griffierecht te voldoen.
De Raad is van oordeel dat in verzet geen feiten of omstandigheden zijn aangevoerd op grond waarvan zou moeten worden geoordeeld dat appellant niet in verzuim is geweest.
Appellant heeft zich niet binnen de betalingstermijn tot de Raad gewend en een beroep op betalingsonmacht gedaan of om uitstel van betaling verzocht. De door appellant geschetste omstandigheden brengen niet mee dat appellant zich niet tijdig tot de Raad had kunnen wenden. Ter zitting is bovendien gebleken dat het inkomen van appellant hoger is dan de voor vrijstelling van het griffierecht geldende norm. Het wettelijke stelsel biedt ten slotte geen ruimte om appellant een nieuwe termijn voor de betaling van het griffierecht te geven.
Dit betekent dat het verzet ongegrond wordt verklaard.
Voor een proceskostenveroordeling van het verzet is geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep verklaart het verzet ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door T.G.M. Simons, in tegenwoordigheid van M.S. Boomhouwer als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 1 september 2016.
(getekend) T.G.M. Simons
(getekend) M.S. Boomhouwer

SS