ECLI:NL:CRVB:2016:3206

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
30 augustus 2016
Publicatiedatum
30 augustus 2016
Zaaknummer
15/2511 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag bijstandsverlening op basis van woonadres en centrum maatschappelijk leven

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 30 augustus 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam. De appellant had op 29 juli 2014 bijstand aangevraagd op grond van de Wet werk en bijstand, waarbij hij aangaf te wonen op een bepaald adres. Echter, het bestuur, vertegenwoordigd door het Drechtstedenbestuur, heeft de aanvraag afgewezen omdat de appellant niet aannemelijk kon maken dat hij op het opgegeven adres woonde. De rechtbank heeft het beroep tegen deze afwijzing ongegrond verklaard, waarop de appellant in hoger beroep ging.

Tijdens de zitting op 5 juli 2016 heeft de appellant, bijgestaan door zijn advocaat mr. M. Boekhoud, zijn standpunt toegelicht. De Raad heeft vastgesteld dat de appellant op het opgegeven adres slechts tijdelijk verbleef en dat zijn centrum van maatschappelijk leven nog steeds op het adres van zijn ex-partner lag. De Raad heeft geconcludeerd dat de appellant niet voldoende bewijs heeft geleverd om aan te tonen dat hij in de relevante periode op het opgegeven adres woonde. De Raad heeft de eerdere uitspraak van de rechtbank bevestigd en het hoger beroep afgewezen. Er zijn geen gronden voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

15/2511 WWB
Datum uitspraak: 30 augustus 2016
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Rotterdam van 3 maart 2015, 15/571 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellant)
het Drechtstedenbestuur (bestuur)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. M. Boekhoud, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het bestuur heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 juli 2016. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Boekhoud. Het bestuur heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. T. Franssen.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant heeft zich op 29 juli 2014 gemeld voor het aanvragen van bijstand op grond van de Wet werk en bijstand. Bij de aanvraag van 15 augustus 2014 heeft hij opgegeven te wonen op het adres [Adres 1] te [woonplaats] (opgegeven adres). Appellant stond tot
29 juli 2014 in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens, thans basisregistratie personen, ingeschreven op het adres van zijn ex-partner, [Adres 2] te [woonplaats] ([Adres 2]).
1.2.
Naar aanleiding van de aanvraag heeft op 15 augustus 2014 een gesprek met appellant plaatsgevonden.
1.3.
Bij besluit van 18 augustus 2014 heeft het bestuur, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 15 december 2014 (bestreden besluit), de aanvraag van appellant afgewezen. Aan de besluitvorming ligt ten grondslag dat appellant niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij woont op het door hem opgegeven adres.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Appellant heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Appellant heeft aangevoerd dat hij zijn hoofdverblijf had op het opgegeven adres.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De te beoordelen periode loopt van 29 juli 2014, de datum waarop appellant zich heeft gemeld om bijstand aan te vragen, tot en met 18 augustus 2014, de datum van het besluit op de aanvraag.
4.2.
De vraag waar iemand zijn woonadres heeft dient te worden beantwoord aan de hand van concrete feiten en omstandigheden.
4.3.
Het gaat in dit geding om een besluit tot afwijzing van een aanvraag om bijstand. Bij aanvragen om bijstand rust de bewijslast van de bijstandbehoevendheid in beginsel op de aanvrager zelf. De aanvrager dient duidelijkheid te verschaffen over zijn woon-, leef- en financiële situatie, zo nodig ook over de periode voorafgaand aan de bijstandsaanvraag.
4.4.
Appellant heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij in de te beoordelen periode woonde op het door hem opgegeven adres. Zo heeft appellant op 15 augustus 2014 verklaard dat hij de woning op het opgegeven adres van zijn broer huurt. Deze woning was voorheen van zijn ouders en de inboedel van zijn ouders staat nog in de woning. Appellant heeft verder verklaard dat in de koelkast alleen een fles cola staat en dat zijn kleding en administratie nog op de [Adres 2] liggen. Daarnaast heeft appellant verklaard vaak bij zijn ex-partner en broer te eten en één á twee keer per week bij zijn ex-partner te slapen. Hieruit volgt dat appellant het centrum van zijn maatschappelijk leven in de te beoordelen periode niet heeft verplaatst van de [Adres 2] naar het opgegeven adres.
4.5.
Gelet op 4.1 tot en met 4.4 slaagt het hoger beroep niet, zodat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M. Hillen als voorzitter en A. Stehouwer en J.H.M. van de Ven als leden, in tegenwoordigheid van A. Stuut als griffier. De beslissing is uitgesproken in het
openbaar op 30 augustus 2016.
(getekend) M. Hillen
(getekend) A. Stuut

HD