ECLI:NL:CRVB:2016:3146

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
23 augustus 2016
Publicatiedatum
23 augustus 2016
Zaaknummer
15/8384 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag bijzondere bijstand wegens aanschaf wasmachine met geleend geld

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 23 augustus 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam. Appellant, die sinds 23 augustus 2013 een uitkering ontvangt op grond van de IOAW, had op 20 november 2014 een aanvraag ingediend voor bijzondere bijstand voor de kosten van een nieuwe wasmachine. Deze aanvraag werd afgewezen door het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam, omdat appellant de wasmachine had aangeschaft met geleend geld. Het college stelde dat er geen noodzaak bestond voor het verstrekken van bijzondere bijstand.

De rechtbank Rotterdam verklaarde het beroep van appellant tegen deze afwijzing ongegrond. In hoger beroep voerde appellant aan dat er bijzondere omstandigheden waren, omdat de kosten voor reparatie van de oude wasmachine hoger zouden zijn dan de aanschaf van een nieuwe. De Raad overwoog dat bij de beoordeling van aanvragen voor bijzondere bijstand eerst moet worden vastgesteld of de kosten noodzakelijk zijn en of deze voortvloeien uit bijzondere omstandigheden. De Raad concludeerde dat appellant, door de kosten voor de wasmachine met een lening te dekken, niet voldeed aan de voorwaarden voor bijzondere bijstand.

De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het hoger beroep niet slaagde. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan door M. Hillen, in tegenwoordigheid van P.C. de Wit als griffier.

Uitspraak

15/8384 WWB
Datum uitspraak: 23 augustus 2016
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van
11 november 2015, 15/2894 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. E. Kafa, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is aan de orde gesteld op de zitting van 12 juli 2016, waar partijen met voorafgaand bericht niet zijn verschenen.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant ontvangt sinds 23 augustus 2013 een uitkering op grond van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers (IOAW). Op 20 november 2014 heeft appellant een aanvraag om bijzondere bijstand voor de kosten van de aanschaf van een nieuwe wasmachine ingediend.
1.2.
Bij besluit van 4 december 2014 heeft het college de aanvraag afgewezen.
1.3.
Bij besluit van 27 maart 2015 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar tegen het besluit van 4 december 2014 ongegrond verklaard. Hieraan heeft het college ten grondslag gelegd dat appellant een nieuwe wasmachine heeft aangeschaft met geleend geld, zodat geen noodzaak bestaat voor het verstrekken van bijzondere bijstand.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Appellant heeft zich in hoger beroep onder verwijzing naar de gronden in beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Kort gezegd houden de gronden in dat sprake is van bijzondere omstandigheden. Reparatie van de wasmachine zou meer kosten dan het aanschaffen van een nieuwe en omdat een wasmachine een primaire levensbehoefte is, moest appellant op korte termijn een nieuwe aanschaffen.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Bij de toepassing van artikel 35, eerste lid, van de WWB dient eerst beoordeeld te worden of de kosten waarvoor bijzondere bijstand wordt gevraagd zich voordoen, vervolgens of die kosten in het individuele geval van de betrokkene noodzakelijk zijn en daarna of die kosten voortvloeien uit bijzondere omstandigheden. Ten slotte dient de vraag te worden beantwoord of de kosten kunnen worden voldaan uit de bijstandsnorm, de langdurigheidstoeslag, het vermogen en het inkomen voor zover dit meer bedraagt dan de bijstandsnorm. Op dit punt heeft het bijstandverlenend orgaan ingevolge deze bepaling een zekere beoordelingsvrijheid. De omstandigheid dat de betrokkene al dan niet de mogelijkheid heeft gehad te reserveren voor de kosten waarvoor bijzondere bijstand wordt gevraagd, is een aspect dat moet worden beoordeeld in het kader van de vraag of de zich voordoende, noodzakelijke kosten, voortvloeien uit bijzondere omstandigheden.
4.2.
Het gaat hier om kosten die, indien zij noodzakelijk zijn, gerekend worden tot de periodiek dan wel incidenteel voorkomende algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan. Die kosten dienen in beginsel te worden bestreden uit het inkomen, hetzij door middel van reservering, hetzij door middel van gespreide betaling achteraf. Nu appellant heeft verklaard dat hij voor de aanschaf van de wasmachine een lening heeft afgesloten, zijn de kosten waarop de aanvraag ziet vóór de aanvraag gemaakt en door middel van een lening voldaan. Volgens vaste rechtspraak (uitspraak van 21 juli 2009, ECLI:NL:CRVB:2009:BJ4669) heeft appellant gelet op artikel 35, eerste lid, in samenhang met artikel 11, eerste lid, van de WWB, reeds hierom geen recht op bijzondere bijstand voor deze kosten.
4.3.
Uit het voorgaande vloeit voort dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M. Hillen, in tegenwoordigheid van P.C. de Wit als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 23 augustus 2016.
(getekend) M. Hillen
(getekend) P.C. de Wit

HD