ECLI:NL:CRVB:2016:3112

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
18 augustus 2016
Publicatiedatum
18 augustus 2016
Zaaknummer
15/3672 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wrakingsverzoek niet behandeld door meervoudige kamer, terugwijzing naar rechtbank

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 18 augustus 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland. Het hoger beroep was ingesteld door appellant, vertegenwoordigd door S.A.J.T. Hoogendoorn, tegen de korpschef van politie. De rechtbank had een wrakingsverzoek van appellant niet behandeld door een meervoudige kamer, wat in strijd is met artikel 8:18, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De Raad oordeelde dat dit een essentieel gebrek in de procedure vormde, waardoor geen sprake was van een eerlijk proces. De Raad vernietigde de aangevallen uitspraak en wees de zaak terug naar de rechtbank Midden-Nederland voor verdere behandeling. Tevens werd de korpschef veroordeeld in de proceskosten van appellant tot een bedrag van € 496,- en werd bepaald dat het griffierecht van € 248,- aan appellant werd terugbetaald. De uitspraak benadrukt het belang van de juiste procedure bij wrakingsverzoeken en de noodzaak voor een eerlijke rechtsgang.

Uitspraak

15/3672 AW
Datum uitspraak: 18 augustus 2016
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van
23 april 2015, 14/3947 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de korpschef van politie (korpschef)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft S.A.J.T. Hoogendoorn hoger beroep ingesteld.
De korpschef heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 mei 2016. Appellant is, met bericht, niet verschenen. De korpschef heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. J.B. van Doorn.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant was van 1 december 2008 tot zijn overstap naar de Tactische Recherche op
8 september 2012 aangesteld in de functie van generalist Gebiedsgebonden Politie (GGP) bij de voormalige politieregio [politieregio] , thans de Eenheid [politieregio] .
1.2.
Bij besluit van 19 maart 2014 (besluit 1) heeft de korpschef het verzoek van appellant om bevordering naar de functie van senior GGP toegewezen met ingang van 1 december 2011, zijnde de datum waarop appellant beschikte over drie jaar werkervaring als generalist GGP. Aan de bevordering heeft de korpschef als voorwaarde gesteld dat appellant wordt teruggeplaatst naar de GGP. Als appellant ervoor kiest werkzaam te blijven bij de Tactische Recherche zal niet tot bevordering worden overgegaan, maar zal hem een bedrag worden nabetaald over de periode van 1 december 2011 tot 8 september 2012. Appellant dient zijn keuze voor 1 april 2014 kenbaar te hebben gemaakt. Daarna zal hij een separaat besluit ontvangen over zijn bezoldiging. Appellant heeft tegen besluit 1 bezwaar gemaakt.
1.3.
Bij besluit van 4 juni 2014 (besluit 2) heeft de korpschef de financiële positie van appellant vastgesteld, waarin het bedrag van de nabetaling als volgt is berekend:
- met ingang van 1 december 2011: salarisschaal 8 en salarisnummer 5, € 2.616,- bruto per maand;
- met ingang van 1 augustus 2012: salarisschaal 8 en salarisnummer 6, € 2.724,- bruto per maand;
- met ingang van 8 september 2012: salarisschaal 7 en salarisnummer 9, € 2.616,- bruto per maand.
Appellant heeft tegen besluit 2 bezwaar gemaakt.
1.4.
Het bedrag van de nabetaling, zoals vastgesteld in besluit 2, is aan appellant uitgekeerd tegelijk met de salarisbetaling van juni 2014, zoals blijkt uit de salarisspecificatie van de maand juni 2014 (salarisspecificatie). Appellant heeft tegen de salarisspecificatie bezwaar gemaakt.
1.5.
Appellant heeft tegen het uitblijven van een beslissing op het bezwaar tegen besluit 1 beroep bij de rechtbank ingesteld. Bij besluit van 14 juli 2014 (bestreden besluit) heeft de korpschef het bezwaar tegen besluit 1 ongegrond verklaard. De bezwaren tegen besluit 2 en tegen de salarisspecificatie zijn niet-ontvankelijk verklaard voor zover deze een zelfstandig rechtsgevolg ontberen dan wel voortvloeien uit een eerder besluit, en voor het overige ongegrond verklaard. Appellant heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld bij de rechtbank. Appellant heeft het beroep tegen het niet tijdig beslissen op het bezwaar tegen besluit 1 ingetrokken en daarbij de rechtbank verzocht de korpschef te veroordelen in de proceskosten en tot vergoeding van het griffierecht.
1.6.
Bij brief van 15 juli 2014 heeft appellant opnieuw bezwaar gemaakt tegen besluit 1. De korpschef heeft dit bezwaarschrift op grond van artikel 6:15, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) aangemerkt als beroepschrift en doorgezonden aan de rechtbank. Bij brief van 5 december 2014 heeft appellant de rechtbank verzocht de brief van 15 juli 2014, op grond van artikel 6:15, tweede lid, van de Awb, aan te merken als bezwaarschrift en door te zenden aan de korpschef. De rechtbank heeft dit verzoek bij brief van 8 januari 2015 afgewezen.
1.7.
Bij brief van 9 januari 2015 heeft appellant verzocht om wraking van
mr. C.M. Dijksterhuis. Bij brief van 29 januari 2015 heeft de secretaris van de wrakingskamer aan appellant laten weten dat het wrakingsverzoek en de reactie daarop van mr. Dijksterhuis ter beoordeling aan de fungerend voorzitter van de wrakingskamer van de rechtbank zijn voorgelegd en dat deze tot het oordeel is gekomen dat het wrakingsverzoek op grond van artikel 9.1 van het Wrakingsprotocol Rechtbank Midden-Nederland (wrakingsprotocol) buiten behandeling kan worden gesteld omdat het kennelijk niet-ontvankelijk is. Daartoe heeft de fungerend voorzitter overwogen dat uit de reactie van mr. Dijksterhuis blijkt dat zij niet betrokken was bij de zaken die ten grondslag zijn gelegd aan het wrakingsverzoek, te weten de hiervoor onder 1.6 vermelde brief en de daarin vervatte beslissing alsmede een telefonisch overleg op 9 januari 2015. Gelet op de reactie van mr. Dijksterhuis is de fungerend voorzitter van oordeel dat het wrakingsverzoek niet is gemotiveerd ten aanzien van de rechter waarop het betrekking heeft en het verzoek dus niet voldoet aan de vereisten zoals neergelegd in artikel 4.1 van het wrakingsprotocol.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het verzoek om proceskostenvergoeding voor het beroep tegen het niet tijdig beslissen op het bezwaarschrift tegen besluit 1 toegewezen en het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Appellant heeft in hoger beroep als de meest verstrekkende beroepsgrond aangevoerd dat de rechtbank onbevoegd was om uitspraak te doen, gelet op de schorsende werking van het door hem ingediende wrakingsverzoek waarop nog niet rechtsgeldig is beslist.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
In afdeling 8.1.4 van hoofdstuk 8 van de Awb zijn voorschriften gegeven omtrent de wraking en verschoning van rechters. In artikel 8:18 van de Awb is geregeld welke procedure in geval van een wrakingsverzoek moet worden gevolgd. Artikel 8:18, eerste lid, van de Awb bepaalt dat het verzoek om wraking zo spoedig mogelijk ter zitting wordt behandeld door een meervoudige kamer. Op grond van artikel 8:18, tweede lid, van de Awb worden de verzoeker en de rechter wiens wraking is verzocht in de gelegenheid gesteld te worden gehoord.
Artikel 8:18, derde lid, van de Awb bepaalt dat de rechtbank de beslissing in het openbaar uitspreekt.
4.2.
Het - gemotiveerde - wrakingsverzoek is niet behandeld door een meervoudige kamer, wat in strijd is met artikel 8:18, eerste lid, van de Awb. Gezien dit essentiële gebrek in de procedure, behoeven de overige tegen de afhandeling van het wrakingsverzoek aangevoerde gronden geen bespreking.
4.3.
Gelet op 4.1 en 4.2 is een essentieel voorschrift van de wrakingsprocedure niet nageleefd, waardoor in zoverre geen sprake is geweest van een eerlijk proces. Dit betekent dat het hoger beroep slaagt, dat de aangevallen uitspraak zal worden vernietigd en dat de zaak met toepassing van artikel 8:115, eerste lid, aanhef en onder b, van de Awb wordt teruggewezen naar de rechtbank Midden-Nederland. Aan de wens van appellant om de zaak door een andere rechtbank te laten behandelen kan de Raad niet tegemoetkomen, omdat uit evengenoemde bepaling volgt dat terugwijzing dient plaats te vinden naar de rechtbank die de zaak in eerste aanleg heeft behandeld.
4.4.
Gegeven dit oordeel blijven de andere beroepsgronden buiten bespreking.
5. Aanleiding bestaat om de korpschef te veroordelen in de proceskosten van appellant in hoger beroep. Deze kosten worden begroot op € 496,- voor verleende rechtsbijstand. Voorts bestaat aanleiding om met toepassing van artikel 8:114, eerste lid, van de Awb te bepalen dat het griffierecht in hoger beroep door de griffier aan appellant wordt terugbetaald.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- vernietigt de aangevallen uitspraak;
- wijst de zaak terug naar de rechtbank Midden-Nederland;
- bepaalt dat de griffier van de Raad het betaalde griffierecht van € 248,- aan appellant
terugbetaalt;
- veroordeelt de korpschef in de kosten van appellant tot een bedrag van € 496,-.
Deze uitspraak is gedaan door N.J. van Vulpen-Grootjans als voorzitter en H.C.P. Venema en M.C.D. Embregts als leden, in tegenwoordigheid van M.S. Spek als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 18 augustus 2016.
(getekend) N.J. van Vulpen-Grootjans
(getekend) M.S. Spek

HD