Uitspraak
OVERWEGINGEN
3. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 15 augustus 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland. De zaak betreft de afwijzing van een aanvraag om bijstandsverlening op basis van de Wet werk en bijstand (WWB). De Raad oordeelt dat de bewijslast van de bijstandbehoevendheid in beginsel op de aanvrager rust, ook na een lange periode. Appellante had geen bankafschriften overgelegd voor de relevante perioden en voldeed niet aan haar inlichtingenverplichting. De Raad verwijst naar een eerdere tussenuitspraak waarin het college was opgedragen om het gebrek in de besluitvorming te herstellen. Het college had na deze tussenuitspraak aanvullend onderzoek gedaan, maar de Raad oordeelt dat de afwijzing van de aanvraag niet zorgvuldig was voorbereid. De Raad vernietigt de eerdere uitspraak van de rechtbank en het besluit van het college, maar bepaalt dat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand blijven. Tevens wordt het college veroordeeld in de proceskosten van appellante, die in totaal € 2.232,- bedragen. De uitspraak is openbaar gedaan en ondertekend door de voorzitter en de griffier.