ECLI:NL:CRVB:2016:3060
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de weigering van een WIA-uitkering en de zorgvuldigheid van het verzekeringsgeneeskundig onderzoek
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 12 augustus 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Oost-Brabant. De appellant, die als tomatenplukker werkte, had zich op 13 april 2012 ziek gemeld vanwege lichamelijke en psychische klachten. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) had vastgesteld dat appellant geen recht had op een WIA-uitkering, omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt was. Dit besluit werd door de rechtbank bevestigd, waarna appellant in hoger beroep ging.
De Raad oordeelde dat het medisch onderzoek door het Uwv zorgvuldig was uitgevoerd. De verzekeringsartsen hadden dossiergegevens bestudeerd, appellant onderzocht en informatie van behandelaars betrokken. Appellant had in hoger beroep aangevoerd dat zijn klachten niet juist waren gewaardeerd en dat er onvoldoende rekening was gehouden met zijn vermoeidheidsklachten en het gebruik van een TENS-apparaat. De Raad concludeerde echter dat de verzekeringsartsen adequaat hadden gehandeld en dat er geen objectieve medische onderbouwing was voor de claims van appellant.
De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de geselecteerde functies medisch geschikt waren voor appellant. De rechtbank had terecht geoordeeld dat de beperkingen van appellant, zoals vastgelegd in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML), voor juist moesten worden gehouden. De Raad wees erop dat er geen aanleiding was om een deskundige te benoemen, aangezien er geen twijfel bestond aan de medische beoordeling door het Uwv. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, met E.E.V. Lenos als voorzitter.