ECLI:NL:CRVB:2016:2976

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
5 augustus 2016
Publicatiedatum
5 augustus 2016
Zaaknummer
14/5226 WSW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag voor een indicatie op grond van de Wet sociale werkvoorziening (Wsw) na beoordeling van medische en arbeidskundige rapporten

In deze zaak heeft appellante op 25 maart 2013 een aanvraag ingediend voor een indicatie op grond van de Wet sociale werkvoorziening (Wsw). Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) heeft deze aanvraag op 22 juli 2013 afgewezen, met als argument dat appellante niet tot de doelgroep van de WSW behoort en in staat is om met haar beperkingen in het vrije bedrijf te werken. Appellante heeft bezwaar gemaakt tegen deze beslissing, waarop het Uwv na nieuw medisch onderzoek op 21 januari 2014 het eerdere besluit heeft gehandhaafd. De rechtbank Den Haag heeft het beroep van appellante tegen dit besluit ongegrond verklaard, waarna appellante hoger beroep heeft ingesteld.

Tijdens de zitting op 13 mei 2016 is de zaak behandeld, waarbij appellante werd bijgestaan door haar advocaat. De Centrale Raad van Beroep heeft de rapporten van de verzekeringsarts en de arbeidsdeskundige van het Uwv in haar overwegingen betrokken. De Raad concludeert dat de belastbaarheid van appellante correct is weergegeven in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) en dat er geen aanwijzingen zijn dat de bevindingen van de Uwv-arts onzorgvuldig of onjuist zijn. De Raad volgt de rechtbank in haar oordeel dat appellante in staat is om arbeid op de reguliere arbeidsmarkt te verrichten, ondanks haar beperkingen.

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de uitspraak van de rechtbank en wijst het verzoek om schadevergoeding af. De beslissing is openbaar uitgesproken op 5 augustus 2016.

Uitspraak

14/5226 WSW
Datum uitspraak: 5 augustus 2016
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van
6 augustus 2014, 14/1604 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. A.L.M. van Rookhuizen hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 mei 2016. Deze zaak is gevoegd behandeld met de zaken 14/5225 WIA en 14/5265 WIA. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. J.H. Voorn. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. J.M.W. Beers. In deze zaken wordt afzonderlijk uitspraak gedaan.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante heeft op 25 maart 2013 een aanvraag gedaan voor een indicatie op grond van de Wet sociale werkvoorziening (Wsw).
1.2.
Bij de beoordeling van de aanvraag is het rapport van de verzekeringsarts en de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 15 april 2013 betrokken. Daarnaast heeft een werkcoach van het Uwv onderzoek verricht naar de beperkingen van appellante om arbeid te verrichten en hierover op 22 juli 2013 gerapporteerd. Bij besluit van 22 juli 2013 heeft het Uwv afwijzend beslist op de aanvraag van appellante.
1.3.
Appellante heeft daar op 16 augustus 2013 bezwaar tegen gemaakt. Naar aanleiding van dit bezwaar heeft een verzekeringsarts bezwaar en beroep een nieuw medisch onderzoek verricht en hierover op 6 december 2013 en 16 januari 2014 gerapporteerd. Ook een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van het Uwv heeft opnieuw onderzoek verricht en hierover op 20 januari 2014 gerapporteerd. Bij besluit van 21 januari 2014 (bestreden besluit) heeft het Uwv het besluit van 22 juli 2013 gehandhaafd. Hieraan is ten grondslag gelegd dat appellante niet tot de doelgroep van de WSW behoort. Appellante is volgens het Uwv in staat om met en ondanks haar beperkingen in het vrije bedrijf te werken.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Appellante heeft gemotiveerd hoger beroep ingesteld en daarbij verwezen naar een brief van 25 november 2013 van de revalidatiearts.
4. Naar aanleiding van hetgeen partijen in hoger beroep hebben aangevoerd overweegt de Raad het volgende.
4.1
Het standpunt van het Uwv berust onder meer op de rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 6 december 2013 en 16 januari 2014 en op het rapport van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 20 januari 2014. Naar aanleiding van deze rapporten is geoordeeld dat de belastbaarheid van appellante zoals vermeld in de FML van
15 april 2013, juist is weergegeven. Uit de rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep blijkt dat die arts het oordeel van de behandelend revalidatiearts als weergegeven in de brief van 25 november 2013, inhoudende dat appellante ieder half uur tot één uur even dient te ontspannen, onderschrijft. Deze rustmomenten kunnen binnen een reguliere functie plaatsvinden. De rechtbank kan daarom worden gevolgd in haar oordeel dat appellante in staat moet worden geacht om arbeid op de reguliere arbeidsmarkt te verrichten. In het kader van de beoordeling van het recht van appellante op een uitkering ingevolge de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen zijn ook voorbeelden van dergelijke functies aan appellante voorgehouden. Hierbij is van belang dat tot de doelgroep van de WSW, ingevolge artikel 1, eerste lid van de WSW, alleen personen behoren die door lichamelijke, verstandelijke of psychische beperkingen uitsluitend onder aangepaste omstandigheden tot regelmatige arbeid in staat zijn.
4.2.
Terecht komt de rechtbank voorts tot het oordeel dat geen aanknopingspunten bestaan om aan te nemen dat de bevindingen van de verzekeringsartsen en de arbeidsdeskundige van het Uwv op onzorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen of onjuist zijn. Door appellante is ook geen informatie overgelegd die een ander licht werpt op de bij haar bestaande lichamelijke beperkingen.
4.3.
Gelet op het voorgaande is het Uwv terecht tot de conclusie gekomen dat appellante weliswaar beperkingen heeft bij het verrichten van arbeid, maar niet in die mate dat zij uitsluitend is aangewezen op werkzaamheden in WSW-verband.
4.4.
Dit betekent dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd. Voor een veroordeling van het Uwv tot vergoeding van schade is geen plaats.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- bevestigt de aangevallen uitspraak;
- wijst het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade af.
Deze uitspraak is gedaan door T.L. de Vries als voorzitter en E.E.V. Lenos en L. Koper als leden, in tegenwoordigheid van N. Veenstra als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 5 augustus 2016.
(getekend) T.L. de Vries
(getekend) N. Veenstra
GdJ