ECLI:NL:CRVB:2016:2934
Centrale Raad van Beroep
Intrekking en terugvordering van bijstand wegens handel in oud ijzer en schending van inlichtingenverplichting
In deze zaak gaat het om de intrekking en terugvordering van bijstand aan appellant, die sinds 23 juni 2004 bijstand ontving op basis van de Wet werk en bijstand (WWB). Naar aanleiding van een melding dat appellant in oud ijzer handelt, heeft de Sociale Recherche IJssel-Vechtstreek een onderzoek ingesteld. Dit onderzoek leidde tot de conclusie dat appellant zijn inlichtingenverplichting heeft geschonden door geen melding te maken van zijn activiteiten in de oud-ijzerhandel. Het college van burgemeester en wethouders van Zwolle heeft daarop besloten om de bijstand van appellant in te trekken over de periode van 1 mei 2009 tot en met 30 april 2013 en de gemaakte kosten van bijstand terug te vorderen, wat resulteerde in een bedrag van € 57.724,45. Tevens werd appellant een boete opgelegd van € 4.915,90.
Appellant heeft tegen deze besluiten bezwaar gemaakt, maar het college heeft deze bezwaren ongegrond verklaard. De rechtbank Overijssel heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard, waarna appellant in hoger beroep ging. In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte waarde heeft gehecht aan de verklaringen van anonieme getuigen en dat de verklaringen van andere getuigen niet voldoende concreet zijn om aan te nemen dat hij actief was in de oud-ijzerhandel.
De Centrale Raad van Beroep heeft in zijn uitspraak geoordeeld dat het college voldoende bewijs heeft geleverd dat appellant in de periode in geding op geld waardeerbare werkzaamheden heeft verricht. De verklaringen van de getuigen ondersteunen de conclusie dat appellant zijn inlichtingenverplichting heeft geschonden. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en verklaart het hoger beroep van appellant ongegrond.