ECLI:NL:CRVB:2016:2921
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Intrekking van bijstand wegens verzwegen onroerend goed in Turkije
In deze zaak gaat het om de intrekking van bijstand aan appellanten, die sinds 30 maart 2000 bijstand ontvingen op grond van de Wet werk en bijstand. Naar aanleiding van een anonieme melding op 19 november 2013 dat appellanten onroerende zaken in Turkije bezaten, heeft de gemeente Amsterdam een onderzoek ingesteld. Dit onderzoek leidde tot de ontdekking dat appellante twee woningen in Turkije had die geregistreerd stonden op haar naam van 22 oktober 2002 tot 26 november 2013. De woningen zijn op 26 november 2013 verkocht door appellante.
Op basis van deze bevindingen heeft het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam op 3 juni 2014 de bijstand van appellanten ingetrokken, met terugwerkende kracht tot 22 oktober 2002. Het college stelde dat appellanten hun inlichtingenverplichting hadden geschonden door geen melding te maken van het onroerend goed. De rechtbank Amsterdam verklaarde het beroep tegen dit besluit ongegrond, waarna appellanten in hoger beroep gingen.
De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank. De Raad oordeelde dat appellanten niet aannemelijk hadden gemaakt dat de woningen niet tot hun vermogen behoorden. De Raad benadrukte dat als onroerende zaken geregistreerd staan op naam van een betrokkene, er een veronderstelling is dat deze zaken deel uitmaken van het vermogen van die persoon. Appellanten zijn er niet in geslaagd om het tegendeel aan te tonen. De Raad concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde en bevestigde de eerdere uitspraak.