Uitspraak
OVERWEGINGEN
ZW-uitkering is haar vanaf 10 september 2012 uitbetaald.
ZW-uitkering eindigt na 104 weken ziekteverzuim en dat de uitkering daarom tot en met
23 juni 2014 wordt uitbetaald.
25 mei 2014 onverschuldigd is betaald. In een dergelijk geval is het Uwv verplicht de over die periode betaalde ZW-uitkering van appellante terug te vorderen. Van dringende redenen op grond waarvan van terugvordering moet worden afgezien is niet gebleken. Wat betreft het besluit tot invordering is naar het oordeel van de rechtbank gesteld noch gebleken dat dit op onjuiste gronden berust.
18 april 2013 op de hoogte gekomen. Het Uwv dient volgens appellante aan te tonen dat op 18 april 2013 een besluit aan haar is uitgereikt. Naar haar mening is het enkele feit dat zij door de verzekeringsarts hersteld was verklaard op 22 april 2013 onvoldoende om de ZW-uitkering te beëindigen. Een hersteldverklaring dient immers door middel van een schriftelijk besluit aan haar bekend te worden gemaakt. Appellante concludeert dat een moederbesluit voor de terugvordering ontbreekt, zodat het bestreden besluit niet in stand kan blijven. Voorts handhaaft appellante haar standpunt dat het Uwv de verstrekte uitkering tot en met
28 april 2014 op grond van het vertrouwensbeginsel dan wel het rechtszekerheidsbeginsel niet kan terugvorderen. Het feit dat het Uwv na 23 april 2013 de ZW-uitkering heeft doorbetaald dient volgens appellante voor risico van het Uwv te komen, nu het Uwv in zijn brief van
28 mei 2014 vermeldt dat de uitkering tot en met 23 juni 2014 wordt betaald.
ZW-uitkering is beëindigd per 23 april 2013 en dat aan appellante onverschuldigd uitkering is betaald. Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
18 april 2013 heeft gezegd dat zij weer in staat was om te werken en dat zij, omdat zij werkloos was, moest gaan solliciteren. Uit de gedingstukken is voorts gebleken dat appellante telefonisch contact heeft gehad met het klantcontactcentrum van het Uwv omtrent de aanvraag van een WW-uitkering. Haar is toen gezegd dat zij daarop geen recht heeft omdat de maximumduur van de WW-uitkering al was verstreken. Bij besluit van 3 mei 2013 heeft het Uwv appellante ook bericht dat zij terzake van haar aanvraag per 22 april 2013 geen recht meer had op een WW-uitkering. Ter zitting van de Raad heeft het Uwv onweersproken toegelicht dat appellante wekelijks een specificatie ontving van de uitkering die aan haar werd betaald, en dat daarop duidelijk is aangegeven dat het om een ZW-uitkering gaat. Uit alle feiten en omstandigheden moet worden afgeleid dat het voor appellante in redelijkheid duidelijk moet zijn geweest, dat de uitkering die zij na 22 april 2013 ontving, geen
WW-uitkering maar een ZW-uitkering was.
BESLISSING
J.M.M. van Dalen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 27 juli 2016.