In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan op de hoger beroepen van appellante tegen de besluiten van het college van burgemeester en wethouders van Doetinchem inzake de toekenning van een persoonsgebonden budget (pgb) voor een zitorthese en rolstoel. Appellante, geboren in 1999, lijdt aan Spina Bifida, wat heeft geleid tot een complexe zitproblematiek en rolstoelgebondenheid. Op 1 februari 2010 diende zij een aanvraag in voor de vervanging van haar zitorthese, die door het college werd goedgekeurd, maar met een pgb dat appellante niet voldoende compenseerde voor de kosten van de benodigde voorzieningen. De rechtbanken hebben de besluiten van het college in eerdere uitspraken ongegrond verklaard, waarop appellante in hoger beroep ging.
De Raad heeft vastgesteld dat het college bij de toekenning van de pgb's niet adequaat rekening heeft gehouden met de specifieke behoeften van appellante, zoals aangegeven door haar kinderrevalidatiearts. De Raad oordeelde dat de adviezen van SCIO en Sella, waarop het college zich baseerde, niet voldoende waren om de complexe situatie van appellante te adresseren. De Raad heeft de bestreden besluiten vernietigd en zelf voorzien in de zaak door de pgb's te verhogen naar de werkelijke kosten die appellante had gemaakt voor de zitorthese en rolstoel. Tevens is het college veroordeeld tot het betalen van wettelijke rente en proceskosten aan appellante.