Uitspraak
1 maart 2013, 12/3621 (aangevallen uitspraak)
M.J.H. Maas.
OVERWEGINGEN
7 oktober 2015 naar aanleiding van de tussenuitspraak een nader standpunt ingenomen, inhoudende dat appellant geen recht op een WAO-uitkering en geen recht op een
WIA-uitkering heeft.
7 juni 2006, 15 tot 25% arbeidsongeschikt wordt geacht, in plaats van minder dan 15% zoals in de brief van 29 september 2015 werd verondersteld. Deze uitkomst leidt volgens het Uwv niet alsnog tot toekenning van een WAO-uitkering, omdat de WAO-uitkering bij besluit van 19 juli 2006 per 1 februari 2004 is ingetrokken op grond van artikel 36a van de WAO. De Regeling schorsing, opschorting, herziening en intrekking uitkeringen van 18 april 2000 (Stct.2000, 89) maakt dat niet anders. Ingevolge deze regeling dient de uitkering weliswaar te worden hervat zodra de betrokkene aan zijn verplichting voldoet, dat was 1 mei 2012, maar appellant viel op die datum niet onder de verzekering van de WAO, aldus het Uwv.
19 juli 2006 is op grond van artikel 36a, eerste lid, onder d, van de WAO vervolgens de arbeidsongeschiktheidsuitkering ingetrokken per 1 februari 2004.
herzienings- of intrekkingsbesluit. De uitkering wordt niet eerder hervat dan met ingang van de dag waarop de belanghebbende alsnog aan zijn verplichting voldoet. Niet in geschil is dat appellant op 1 mei 2012 wel voldoende loonstroken heeft overgelegd. Toekenning van een uitkering ingevolge WAO kan dus niet eerder aan de orde zijn dan vanaf 1 mei 2012. De vraag rijst of aan appellant, voor de toekomst, blijvend kan worden tegengeworpen dat de WAO-uitkering per 1 februari 2004 is beëindigd vanwege het niet overleggen van loonstroken.
17 oktober 2006. Bij een doorlopende (periodieke) aanspraak als hier aan de orde, moet voor de toetsing een splitsing worden aangebracht. Wat betreft de periode voorafgaande aan de aanvraag dient de bestuursrechter zich te beperken tot de vraag of sprake is van nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden. In de tussenuitspraak is geoordeeld dat daar geen sprake van is. Voor de periode na de aanvraag moet het bestuursorgaan een belangenafweging maken en moet bij de bestuursrechter een minder terughoudende toetsing plaatsvinden. Het is met een evenwichtige en zorgvuldige belangenafweging niet verenigbaar dat een besluit waarbij ten onrechte geen of een te lage aanspraak is toegekend, in zulke gevallen blijvend aan de aanvrager wordt tegengeworpen.
7 juni 2006 tot 24 juni 2009 15 tot 25% arbeidsongeschikt is gebleven, kan hij in ieder geval een beroep doen op artikel 39a van de WAO. Een voorwaarde voor toepassing van beide artikelen is dat de arbeidsongeschiktheid zich binnen vijf jaar na herziening of intrekking van de uitkering voordoet en voortkomt uit dezelfde oorzaak als die waaruit hij eerder arbeidsongeschikt werd.
7 juni 2006. Dit betekent dat de ziekmelding op 24 juni 2009 is geschied binnen vijf jaar nadien, zodat deze termijn niet in de weg staat aan toepassing van artikel 43a van de WAO of artikel 39a van de WAO. Het Uwv wordt niet gevolgd in de stelling dat het niet verzekerd zijn ingevolge de WAO van appellant in de weg staat aan toekenning van de uitkering. In het geval waarin de nadere vaststelling van het arbeidsongeschiktheidspercentage op 15 tot 25 per 7 juni 2006 zou blijven gelden tot 24 juni 2009, moet appellant verzekerd worden geacht ingevolge de WAO op grond van artikel 16, eerste lid, sub c van de WAO. Appellant komt in dat geval niet in aanmerking voor een uitkering ingevolge de Wet WIA. Ingevolge artikel 120 van de Wet WIA heeft geen recht op een uitkering de persoon die verzekerd is op grond van artikel 16 van de WAO en de persoon die recht heeft op heropening van de uitkering op grond van artikel 43a van de WAO. Op grond van dit laatste zinsdeel komt appellant niet in aanmerking voor een WIA-uitkering in het geval waarin de uitkering zou moeten worden beëindigd omdat appellant tussen 7 juni 2006 en 24 juni 2009 minder dan 15% arbeidsongeschikt is geworden.
BESLISSING
- vernietigt de aangevallen uitspraak;
- verklaart het beroep gegrond en vernietigt het besluit van 27 september 2012;
- draagt het Uwv op een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen met inachtneming van deze uitspraak en bepaalt dat beroep tegen dit besluit slechts bij de Raad kan worden ingesteld
- veroordeelt het Uwv in de proceskosten van appellant tot een bedrag van € 2728,-;
- bepaalt dat het Uwv aan appellant het in beroep en in hoger beroep betaalde griffierecht van € 160,- vergoedt. ‘