ECLI:NL:CRVB:2016:2898

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
29 juli 2016
Publicatiedatum
29 juli 2016
Zaaknummer
15-1751 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van WGA-uitkering na verzekeringsgeneeskundig onderzoek en beoordeling van psychische klachten

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 29 juli 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag. De appellant, die eerder een WGA-uitkering ontving, had zijn uitkering zien beëindigen door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) op basis van een herbeoordeling van zijn arbeidsongeschiktheid. De appellant, die lijdt aan diverse medische klachten, waaronder diabetes mellitus type 2 en psychische problemen, betwistte de zorgvuldigheid van het verzekeringsgeneeskundig onderzoek en de juistheid van de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML). Hij stelde dat er onvoldoende rekening was gehouden met zijn psychische klachten en dat er geen informatie was opgevraagd bij zijn huisarts.

De Raad heeft vastgesteld dat het Uwv zorgvuldig te werk is gegaan bij het medisch onderzoek en dat de FML correct was opgesteld. De verzekeringsarts had dossierstudie verricht en informatie van verschillende specialisten betrokken bij zijn beoordeling. De rechtbank had eerder geoordeeld dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de zorgvuldigheid van het onderzoek en de vastgestelde belastbaarheid van de appellant. De Raad bevestigde deze bevindingen en oordeelde dat de psychische beperkingen van de appellant in voldoende mate waren in kaart gebracht.

Uiteindelijk concludeerde de Raad dat het hoger beroep van de appellant niet slaagde en bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank, waarbij de beëindiging van de WGA-uitkering werd gehandhaafd. De Raad oordeelde dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

15/1751 WIA
Datum uitspraak: 29 juli 2016
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van
29 januari 2015 , 14/8432 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. S. Kanhai, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 juni 2016. Appellant is niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. W. de Rooy-Bal.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is laatstelijk werkzaam geweest als medewerker wasserij voor 40 uur per week. Appellant is op 1 juni 2005 uitgevallen als gevolg van rug- en beenklachten, hij was reeds bekend met diabetes mellitus type 2 (DM 2), hyperventilatie en spanningsklachten. Na een verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek heeft het Uwv vastgesteld dat voor appellant met ingang van 24 juni 2008 recht is ontstaan op een loongerelateerde
WGA-uitkering op grond van de Wet Werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA), berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. Met ingang van 30 mei 2010 is de loongerelateerde WGA-uitkering beëindigd en is appellant in aanmerking gebracht voor een WGA-loonaanvullingsuitkering.
1.2.
Naar aanleiding van een verzoek door de voormalig werkgever om herbeoordeling is appellant opgeroepen en heeft er een verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek plaatsgevonden. Bij besluit van 6 januari 2014 heeft het Uwv de WGA-uitkering van appellant met ingang van 7 maart 2014 beëindigd op de grond dat appellant op die datum minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Het bezwaar tegen het besluit van 6 januari 2014 is bij besluit van 25 juli 2014 (bestreden besluit) ongegrond verklaard onder verwijzing naar een rapport van 14 juli 2014 van de verzekeringsarts bezwaar en beroep en een rapport van 24 juli 2014 van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Zij heeft daartoe overwogen dat er geen aanleiding is om te twijfelen aan de zorgvuldigheid van het verzekeringsgeneeskundig onderzoek en de juistheid van de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML), zoals die naar aanleiding van het medisch onderzoek is vastgesteld.
3.1.
In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat het onderzoek van het Uwv niet zorgvuldig is geweest en dat er ten onrechte geen informatie bij de huisarts is opgevraagd, terwijl de huisarts het meest bekend is met de medische klachten van appellant. Ten onrechte heeft de rechtbank geoordeeld dat de psychische klachten van appellant in voldoende mate in kaart zijn gebracht, er is echter geen gebruik gemaakt van de bevindingen van een psycholoog of een psychiater. Appellant heeft aangevoerd dat hij als gevolg van zijn psychische klachten niet in staat is om arbeid te verrichten en heeft verwezen naar de in beroep overgelegde brief van psycholoog/cognitief-gedragstherapeut P. Vierhout en psychotherapeut M. Kamphuis van
25 augustus 2014, beiden werkzaam bij PsyQ, waaruit volgens appellant blijkt dat hij lijdt aan een ernstige depressie met psychotische kenmerken.
3.2.
Het Uwv heeft de Raad verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Hetgeen appellant in hoger beroep heeft aangevoerd is in essentie een herhaling van wat hij in beroep heeft betoogd. De rechtbank heeft met juistheid overwogen dat het medisch onderzoek door de verzekeringsartsen van het Uwv zorgvuldig is geweest en dat er geen aanleiding is te oordelen dat de medische beoordeling onjuist is. De verzekeringsarts heeft appellant op 16 december 2013 lichamelijk en psychisch onderzocht en heeft, alvorens een FML op te stellen, dossierstudie verricht. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft appellant op 14 juli 2014 op de hoorzitting gezien en heeft informatie van de behandelend sector opgevraagd. Deze informatie heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep kenbaar bij de heroverweging betrokken. De verzekeringsarts bezwaar en beroep geeft te kennen dat uit de informatie van de behandelend sector, de internist, longarts en oogarts, volgt dat de bevindingen van deze specialisten vrij gunstig zijn nu de DM 2 goed is ingesteld, de hepatitis C is genezen, het gezichtsvermogen goed is en er – hoewel van appellant anders is begrepen – kennelijk geen indicatie bestaat voor een laserbehandeling aan de ogen. Ook heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep te kennen gegeven dat uit deze medische informatie volgt dat de bevindingen aan de longen niet ongunstig zijn. Op grond van deze bevindingen kon de verzekeringsarts bezwaar en beroep tot de conclusie komen dat de belastbaarheid van appellant correct is weergegeven in de FML van 16 december 2013.
4.2.
Ten aanzien van het betoog van appellant dat het Uwv ten onrechte geen informatie heeft opgevraagd bij zijn huisarts en bij zijn behandelend psycholoog en psychiater, heeft de rechtbank terecht verwezen naar hetgeen de verzekeringsarts bezwaar en beroep in zijn aanvullende rapport van 25 september 2014 heeft opgemerkt, te weten dat appellant tijdens de hoorzitting te kennen heeft gegeven dat hij minder contact heeft met zijn huisarts en dat de behandelingen door de specialisten worden uitgevoerd. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft bij diverse specialisten medische informatie opgevraagd en die betrokken bij zijn oordeelsvorming.
4.3.
Terecht heeft de rechtbank geoordeeld dat dat de psychische beperkingen van appellant in voldoende mate in kaart zijn gebracht en heeft zij geen aanknopingspunten aanwezig geacht om de vastgestelde psychische belastbaarheid voor onjuist te houden. Daarbij heeft de rechtbank terecht betrokken dat de psychische klachten in een later stadium, na de datum in geding, mede door de intrekking van de WIA-uitkering met als gevolg financiële problemen, in ernst zijn toegenomen
4.4.
Uitgaande van de juistheid van de door het Uwv vastgestelde belastbaarheid van appellant wordt geen grond gezien voor het oordeel dat appellant per 7 maart 2014 niet in staat zou zijn tot het verrichten van de geduide functies.
4.5.
Uit het voorgaande volgt dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten is geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door L. Koper, in tegenwoordigheid van G.J. van Gendt als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 29 juli 2016.
(getekend) L. Koper
(getekend) G.J. van Gendt
IvR