In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 29 juli 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep over de ingangsdatum van de toekenning van een AOW-pensioen aan appellant, die in 1945 is geboren en dakloos is. Appellant had een aanvraag voor AOW-pensioen ingediend op 1 oktober 2012, maar stelde dat de aanvraagdatum eerder had moeten zijn, namelijk 19 december 2011. De Sociale Verzekeringsbank (Svb) had de aanvraag pas in behandeling genomen na het verzoek van de bewindvoerder van appellant op 27 augustus 2012. De Svb had het bezwaar van appellant tegen de eerdere beslissing ongegrond verklaard, omdat zij ervan uitging dat de aanvraag pas op 1 oktober 2012 was gedaan. De rechtbank Zeeland-West-Brabant had deze beslissing bevestigd.
De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat er geen sprake was van een bijzonder geval dat de Svb verplichtte om eerder met de aanvraag rekening te houden. Appellant had geen postadres geregistreerd, waardoor hij niet zichtbaar was voor de instanties. De Raad concludeerde dat appellant niet aannemelijk had gemaakt dat hij eerder dan augustus 2012 een aanvraag had gedaan. De stelling dat de Svb de aanvraag niet in behandeling had willen nemen vanwege het ontbreken van een burgerservicenummer (BSN) werd eveneens verworpen. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat appellant niet tijdig had aangevraagd, zonder dat er sprake was van bijzondere omstandigheden die een uitzondering rechtvaardigden.
De uitspraak benadrukt het belang van het tijdig indienen van aanvragen en de verantwoordelijkheden van de aanvrager, vooral in situaties waarin men geen vaste woon- of verblijfplaats heeft. De Raad concludeerde dat de Svb niet in gebreke was gebleven en dat de aangevallen uitspraak moest worden bevestigd.