In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen een besluit van de Sociale Verzekeringsbank (Svb) met betrekking tot de herziening van zijn AOW-pensioen en de terugvordering van te veel betaalde pensioenbedragen. Appellant, geboren in 1939 en met zowel de Turkse als de Nederlandse nationaliteit, had in 2004 een AOW-pensioen en partnertoeslag toegekend gekregen. Echter, in 2013 werd zijn pensioen herzien naar 42% van het maximale pensioen, omdat de Svb stelde dat hij niet verzekerd was voor de AOW in de periode van 1993 tot 2004, aangezien hij in Turkije woonde. Appellant ging in bezwaar tegen het terugvorderingsbesluit, maar de Svb verklaarde het bezwaar ongegrond, met de stelling dat het bezwaar alleen tegen het terugvorderingsbesluit was gericht en niet tegen het herzieningsbesluit.
De rechtbank Amsterdam verklaarde het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond, maar appellant was het hier niet mee eens en stelde dat het bezwaar wel degelijk ook tegen het herzieningsbesluit was gericht. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de Svb ten onrechte had aangenomen dat het bezwaar niet mede gericht was tegen het herzieningsbesluit. De Raad concludeerde dat de Svb verplicht was om het bezwaar volledig te heroverwegen en dat het bestreden besluit niet deugdelijke motivering had. De Raad vernietigde de aangevallen uitspraak en verklaarde het beroep tegen het bestreden besluit gegrond, met de opdracht aan de Svb om een nieuw besluit op bezwaar te nemen.
Daarnaast werd de Svb veroordeeld in de proceskosten van appellant, die in totaal € 1.984,- bedroegen. De uitspraak werd openbaar gedaan op 29 juli 2016.