ECLI:NL:CRVB:2016:2891

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
29 juli 2016
Publicatiedatum
29 juli 2016
Zaaknummer
14-6329 AOW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van AOW-pensioen en terugvordering door de Sociale Verzekeringsbank

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen een besluit van de Sociale Verzekeringsbank (Svb) met betrekking tot de herziening van zijn AOW-pensioen en de terugvordering van te veel betaalde pensioenbedragen. Appellant, geboren in 1939 en met zowel de Turkse als de Nederlandse nationaliteit, had in 2004 een AOW-pensioen en partnertoeslag toegekend gekregen. Echter, in 2013 werd zijn pensioen herzien naar 42% van het maximale pensioen, omdat de Svb stelde dat hij niet verzekerd was voor de AOW in de periode van 1993 tot 2004, aangezien hij in Turkije woonde. Appellant ging in bezwaar tegen het terugvorderingsbesluit, maar de Svb verklaarde het bezwaar ongegrond, met de stelling dat het bezwaar alleen tegen het terugvorderingsbesluit was gericht en niet tegen het herzieningsbesluit.

De rechtbank Amsterdam verklaarde het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond, maar appellant was het hier niet mee eens en stelde dat het bezwaar wel degelijk ook tegen het herzieningsbesluit was gericht. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de Svb ten onrechte had aangenomen dat het bezwaar niet mede gericht was tegen het herzieningsbesluit. De Raad concludeerde dat de Svb verplicht was om het bezwaar volledig te heroverwegen en dat het bestreden besluit niet deugdelijke motivering had. De Raad vernietigde de aangevallen uitspraak en verklaarde het beroep tegen het bestreden besluit gegrond, met de opdracht aan de Svb om een nieuw besluit op bezwaar te nemen.

Daarnaast werd de Svb veroordeeld in de proceskosten van appellant, die in totaal € 1.984,- bedroegen. De uitspraak werd openbaar gedaan op 29 juli 2016.

Uitspraak

14/6329 AOW
Datum uitspraak: 29 juli 2016
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
3 oktober 2014, 14/1043 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. A. Sahin, advocaat, hoger beroep ingesteld.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 juni 2016. Appellant heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. A. Sahin. Voorts was van de zijde van appellant [naam] aanwezig. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. A. Marijnissen.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is geboren [in] 1939 en heeft de Turkse en de Nederlandse nationaliteit. De echtgenote van appellant is geboren [in] 1949 en heeft eveneens de Turkse en de Nederlandse nationaliteit. Appellant is bij besluit van 6 juli 2004 een pensioen en een partnertoeslag ingevolge de Algemene Ouderdomswet (AOW) toegekend. Het pensioen is daarbij vastgesteld op 64 % van het maximale pensioen en de partnertoeslag op 80% van de maximale partnertoeslag. Bij besluit van 9 september 2013 is het pensioen van appellant met ingang van september 2013 herzien naar 42 % van het maximale pensioen. Aan dit besluit (herzieningsbesluit) is ten grondslag gelegd dat appellant in de periode van
1 januari 1993 tot en met 24 september 2004 niet verzekerd is voor de AOW, omdat bij onderzoek is gebleken dat appellant vanaf 1 januari 1993 in Turkije woont. Bij besluit van eveneens 9 september 2013 (terugvorderingsbesluit) is het te veel betaalde pensioen teruggevorderd tot een bedrag van € 17.061,01 bruto.
1.2.
Het bezwaar tegen het terugvorderingsbesluit is bij besluit van 10 januari 2014 ongegrond verklaard. Bij dit besluit (bestreden besluit) is vastgesteld dat het bezwaar van appellant alleen is gericht tegen het terugvorderingsbesluit en niet mede tegen het herzieningsbesluit.
2. Bij de aangevallen uitspraak is het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft geoordeeld dat terecht is geconcludeerd dat het bezwaarschrift niet mede is gericht tegen het herzieningsbesluit, omdat uit een interne notitie van de Svb blijkt dat de behandelend medewerker van de Svb en de gemachtigde van appellant dit hebben afgesproken. Wat betreft het gehandhaafde terugvorderingsbesluit heeft de rechtbank geoordeeld dat de Svb verplicht was tot terugvordering over te gaan, omdat het herzieningsbesluit in rechte vaststaat. De rechtbank is niet gebleken van feiten of omstandigheden op grond waarvan de Svb van terugvordering heeft moeten afzien.
3.1.
Appellant heeft gesteld dat ten onrechte is vastgesteld dat het bezwaar alleen tegen het terugvorderingsbesluit is gericht en niet tevens tegen het herzieningsbesluit. Zowel het
pro-forma bezwaarschrift als de bezwaargronden zijn tegen beide besluiten gericht. De neef van appellant heeft in bezwaar opgetreden als gemachtigde. Deze is geen jurist en heeft meermaals telefonisch contact gehad met de behandelend medewerker van de Svb. De beperking van de omvang van het geding door de Svb is een vergaande beslissing. De Svb heeft verzuimd appellant op de hoogte te stellen van de gevolgen van deze beslissing.
3.2.
De Svb heeft het standpunt ingenomen dat terecht is aangenomen dat het bezwaar niet was gericht tegen de herzieningsbeslissing. Volgens de Svb heeft de neef van appellant bij het telefoongesprek van 9 december 2013 slechts aangegeven dat hij vraagt om rekening te houden met de (actuele) financiële omstandigheden. De neef heeft volgens de Svb verklaard dat de herziening de feiten wel weergeeft. Aangevoerd is dat de behandelend medewerker van de Svb heeft meegedeeld dat deze naar de wijze van terugbetaling zou kijken. Voorts is aangevoerd dat de neef van appellant in een telefoongesprek van 7 januari 2014 heeft verklaard dat de Svb het bezwaar tegen het herzieningsbesluit kan laten rusten.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Partijen houdt verdeeld de vraag of terecht is aangenomen dat het bezwaar niet (mede) is gericht tegen het herzieningsbesluit. Niet in geschil is dat bij het (pro-forma)bezwaarschrift van 14 oktober 2013 tegen beide besluiten van 9 september 2013 bezwaar is gemaakt.
4.2.
Het standpunt van de Svb dat het bezwaar na het telefoongesprek van 9 december 2013, dan wel dat van 7 januari 2014 niet langer was gericht tegen het herzieningsbesluit kan niet worden gevolgd. Dit standpunt berust op de veronderstelling dat het bezwaar tegen het herzieningsbesluit namens appellant telefonisch zou zijn ingetrokken.
4.3.
Ingevolge artikel 6:21, eerste en tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan bezwaar of beroep slechts schriftelijk worden ingetrokken, behoudens de mogelijkheid tot mondelinge intrekking tijdens de hoorzitting.
4.4.
Vastgesteld wordt dat het bezwaar niet schriftelijk is ingetrokken. Daarvoor volstaat niet dat in interne notities verslag is gedaan van het telefoongesprek van 9 december 2013 en – nadat beroep was ingesteld – van het telefoongesprek van 7 januari 2014. Ook is geen sprake geweest van een mondelinge intrekking tijdens de hoorzitting. In het bestreden besluit is vermeld dat met toepassing van artikel 7:3 van de Awb van een hoorzitting is afgezien.
4.5.
Aan dit oordeel doet niet af dat in deze telefoongesprekken door een medewerker van de Svb is vastgesteld dat de gronden van het bezwaar geen betrekking meer zouden hebben op de herziening van het pensioen, maar nog slechts op de terugvordering. In het aanvullende bezwaarschrift van 3 december 2013 is namens appellant onder meer betoogd dat hij zich door omstandigheden genoodzaakt heeft gezien de eigen woning in Nederland op te geven. Uit de interne notities van de Svb volgt niet dat appellant deze stelling heeft laten vallen en evenmin dat het vervallen van deze stelling gepaard is gegaan met voldoende inzicht in de – door de Svb daaraan te verbinden – consequenties voor de uitkomst van de procedure. Daarbij is van belang dat ook indien de feiten duidelijk zijn, dit niet behoeft te betekenen dat geen verschil van inzicht bestaat over de kwalificatie van de feiten, dan wel de interpretatie van de wet. Daar komt bij dat het niet handhaven van één of meer gronden van het bezwaar niet op één lijn kan worden gesteld met de intrekking van het bezwaar tegen één of meer besluiten, ook niet indien hetgeen wordt betoogd in de visie van de Svb geen kans van slagen (meer) heeft.
4.6.
Geconcludeerd dient te worden dat bij bestreden besluit ten onrechte is aangenomen dat het bezwaar niet mede is gericht tegen het herzieningsbesluit. De Svb is ingevolge artikel 7:11, eerste lid, van de Awb gehouden tot volledige heroverweging van de bezwaren. Gelet daarop is bij het bestreden besluit ten onrechte nagelaten om te beslissen op het bezwaar tegen het herzieningsbesluit.
4.7.
Nu ten onrechte is nagelaten een beslissing te nemen op het bezwaar tegen het herzieningsbesluit, is het bestreden besluit, niet voorzien van een deugdelijke motivering.
4.8.
Uit overweging 4.1 tot en met 4.7 volgt dat de aangevallen uitspraak voor vernietiging in aanmerking komt. Doende wat de rechtbank zou behoren te doen, zal de Raad het beroep tegen het bestreden besluit gegrond verklaren en dit besluit vernietigen wegens strijd met artikel 7:11, eerste lid, van de Awb en artikel 7:12, eerste lid, van de Awb. De Svb dient te worden opdragen een nieuw besluit op bezwaar te nemen.
4.9.
Er is aanleiding om ervan af te zien om bij deze uitspraak het voorliggende geding definitief te beslechten. Namens appellant is uitdrukkelijk verzocht - in geval de Raad tot het onder overweging 4.6 gegeven oordeel zou komen - te bepalen dat opnieuw op het bezwaar zou worden beslist.
5. Aanleiding bestaat om de Svb te veroordelen in de proceskosten van appellant. Deze kosten worden begroot op € 992,- in beroep en op € 992,- in hoger beroep voor verleende rechtsbijstand, in totaal € 1.984,-.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • vernietigt de aangevallen uitspraak;
  • verklaart het beroep tegen het besluit van 10 januari 2014 gegrond en vernietigt dit besluit;
  • bepaalt dat de Svb een nieuw besluit op bezwaar neemt, met inachtneming van deze uitspraak;
  • veroordeelt de Svb in de kosten van appellant tot een bedrag van € 1.984,-;
  • bepaalt dat de Svb aan appellant het in beroep en in hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal € 167,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door L. Koper, in tegenwoordigheid van G.J. van Gendt als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 29 juli 2016.
(getekend) L. Koper
(getekend) G.J. van Gendt

SS