ECLI:NL:CRVB:2016:2887

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
26 juli 2016
Publicatiedatum
29 juli 2016
Zaaknummer
15/5072 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • R.H.M. Roelofs
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering bijzondere bijstand voor telefoonkosten en verantwoording van toegekende bijzondere bijstand

In deze zaak gaat het om de weigering van bijzondere bijstand voor telefoonkosten door het dagelijks bestuur van het Werkplein Hart van West-Brabant. Appellanten, die bijzondere bijstand hebben aangevraagd voor extra kosten van wassen, douchen, bewassing, telefoonkosten en beddengoed, kregen in eerste instantie een gedeeltelijke toekenning. De rechtbank Zeeland-West-Brabant oordeelde dat de noodzaak van een vaste telefoonaansluiting niet was aangetoond en dat er motiveringsgebreken waren in het besluit van het college. In hoger beroep hebben appellanten zich verzet tegen de weigering van de bijzondere bijstand voor telefoonkosten en de voorwaarde dat een deel van de toegekende bijstand achteraf verantwoord moest worden. De Centrale Raad van Beroep bevestigde de eerdere uitspraken en oordeelde dat de kosten van een vaste telefoonaansluiting tot de algemene kosten van bestaan behoren en dat appellanten niet voldoende bewijs hebben geleverd voor de noodzaak van deze kosten. Tevens werd de voorwaarde voor verantwoording van de bijstand als wettelijk toereikend beschouwd, gezien de aard en het doel van de bijstand. De Raad concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde en bevestigde de eerdere uitspraken van de rechtbank.

Uitspraak

15/5072 WWB
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de tussenuitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 17 februari 2015 en de einduitspraak van 11 juni 2015, 14/4885 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] (appellant) en [appellante] (appellante) beiden te [woonplaats]
het dagelijks bestuur van het Werkplein Hart van West-Brabant, als rechtsopvolger van het college van burgemeester en wethouders van Roosendaal, (dagelijks bestuur)
PROCESVERLOOP
Namens appellanten heeft mr. E. Gadzo, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het dagelijks bestuur heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 mei 2016. Appellanten zijn verschenen, bijgestaan door mr. Gadzo. Het dagelijks bestuur heeft zich laten vertegenwoordigen door
P. Neeleman.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Op 19 november 2013 hebben appellanten een aanvraag om bijzondere bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB) ingediend voor onder meer de extra kosten van wassen, douchen, bewassing, telefoonkosten en kosten van nieuw beddengoed. Bij besluit van 9 januari 2014 heeft het college van burgemeester en wethouders van Roosendaal bijzondere bijstand toegekend voor de meerkosten van wassen, douchen en bewassing tot een bedrag van € 853,61 en voor de kosten van de aanschaf van nieuw beddengoed tot een bedrag van
€ 134,-. Een vergoeding voor telefoonkosten is daarbij afgewezen. Bij besluit van 23 juni 2014 (bestreden besluit) heeft het college - voor zover hier van belang - de vergoeding van
€ 853,61 verhoogd tot € 1.059,95 en de vergoeding voor beddengoed tot € 177,50. De weigering bijzondere bijstand te verlenen voor telefoonkosten is daarbij gehandhaafd.
1.2.
Bij tussenuitspraak van 17 februari 2015 heeft de rechtbank geoordeeld dat de noodzaak van een vaste telefoonaansluiting in huis naast een mobiele telefoon niet is komen vast te staan, zodat geen sprake is van meerkosten die niet uit het reguliere inkomen kunnen worden voldaan. Voorts heeft de rechtbank geoordeeld dat het bestreden besluit lijdt aan een motiveringsgebrek wat betreft de noodzaak van de aanschaf van extra badhanddoeken en washandjes, alsmede dat het college de meerkosten van wassen, douchen en bewassing had dienen te berekenen aan de hand van de zogeheten NIBUD-normen. De rechtbank heeft het college opgedragen de geconstateerde gebreken in het bestreden besluit te herstellen en aan de rechtbank mee te delen. Daartoe heeft het college een concept van een herziene beslissing op bezwaar overgelegd, dat door de rechtbank als aanvullende motivering op het bestreden besluit is aangemerkt.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit gegrond verklaard, dat besluit vernietigd voor zover daarbij is beslist over de kosten van badgoed en de kosten van wassen, douchen, bewassing, het besluit van 9 januari 2014 in zoverre herroepen en bepaald dat aan appellanten bijzondere bijstand wordt toegekend van
€ 3.621,- voor wassen, drogen en douchen onder de voorwaarde dat € 2.561,05 van dat bedrag nader wordt verantwoord, € 177,50 voor beddengoed, € 1.847,40 voor kleding en € 107,50 voor badgoed.
3. In hoger beroep hebben appellanten zich op de hierna te bespreken gronden gekeerd tegen de tussenuitspraak en de aangevallen uitspraak, voor zover deze zien op de telefoonkosten en de voorwaarde tot het achteraf verantwoorden van de toegekende vergoeding voor de kosten van wassen, drogen en bewassing.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
Telefoonkosten
4.1.
Naar vaste rechtspraak (uitspraak van 23 oktober 2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BY1148) behoren de kosten verbonden aan het hebben van een telefoon tot de algemene kosten van het bestaan, die in beginsel uit het inkomen op bijstandsniveau dienen te worden voldaan. Als er een medische of (psycho)sociale indicatie is, kunnen de noodzakelijke meerkosten - als daarvoor geen voorliggende voorziening bestaat - in beginsel voor bijzondere bijstand in aanmerking komen. Van meerkosten in dit verband kan sprake zijn als de abonnements- of gesprekskosten zo hoog oplopen dat deze de normale kosten die zijn verbonden aan het hebben van een telefoon overstijgen. Het is in een dergelijk geval aan de aanvrager aannemelijk te maken dat deze kosten uit bijzondere omstandigheden voortvloeien en dat zij niet uit het beschikbare inkomen kunnen worden voldaan.
4.2.
Appellanten hebben aangevoerd dat voor hen een medische noodzaak bestaat om naast een mobiele telefoon een vaste telefoonaansluiting in huis te hebben. Ter zitting is toegelicht dat dit, naast de maandelijkse kosten van een mobiele telefoon van € 50,-, circa € 20,- per maand aan meerkosten meebrengt. Appellanten hebben in dat verband een door een SPV-er en een psychiater ondertekende verklaring overgelegd. Uit deze verklaring blijkt dat het voor appellante ook belangrijk is om buitenshuis te kunnen telefoneren voor die momenten waarop zij in paniek raakt of de weg naar huis niet kan terugvinden. Daarbij wordt aangegeven dat de voorkeur uitgaat naar een vaste aansluiting in huis en een mobiele telefoon.
Met de rechtbank moet worden geoordeeld dat uit die verklaring niet kan worden afgeleid dat, naast de abonnementskosten van de mobiele telefoon, ook de kosten van de vaste telefoonaansluiting in huis noodzakelijk blijven. De omstandigheid dat het voor kan komen dat een mobiele telefoon niet blijkt te zijn opgeladen of geen bereik heeft, kan hier niet aan afdoen. Nu de abonnements- en gesprekskosten van een mobiele telefoon onbetwist uit het inkomen op bijstandsniveau kunnen worden voldaan, heeft het dagelijks bestuur de gevraagde bijzondere bijstand voor de meerkosten van (het handhaven van) een vaste aansluiting in huis terecht geweigerd.
Verantwoording achteraf van toegekende bijzondere bijstand voor wassen, drogen en bewassing
4.3.
Anders dan appellanten hebben betoogd, bestaat voor het opleggen van de voorwaarde dat achteraf verantwoording wordt afgelegd voor (de bestemming van) een bedrag van
€ 2.561,05 wel een toereikende wettelijke grondslag. De Raad wijst erop dat het college ingevolge artikel 55 van de WWB nadere verplichtingen kan opleggen die verband houden met de aard en het doel van een bepaalde vorm van bijstand, bijvoorbeeld om na te gaan of bijzondere bijstand die met het oog op een bepaalde bestemming wordt verleend ook daadwerkelijk voor dat doel is aangewend. De hier opgelegde voorwaarde is in overeenstemming te achten met het doel en de strekking van artikel 55 van de WWB, zeker gelezen in verbinding met artikel 35, eerste lid, van de WWB, op grond waarvan immers slechts bijzondere bijstand kan worden verleend indien de gestelde kosten zich ook daadwerkelijk voordoen.
4.4.
Dat het verbinden van een nadere voorwaarde niet passend zou zijn omdat appellanten zouden behoren tot de categorie chronisch zieken en gehandicapten als bedoeld in artikel 35, vierde lid, van de WWB, en uit dien hoofde dus zonder meer van de noodzaak en de toegekende omvang van de kosten blijvend zou moeten worden uitgegaan, kan de Raad niet volgen, reeds omdat het hier geen aanvraag om categoriale bijstand betreft maar om bijzondere bijstand op individuele basis als bedoeld in artikel 35, eerste lid, van de WWB.
4.5.
Verder heeft de rechtbank terecht overwogen dat, indien en voor zover het dagelijks bestuur in de verantwoording op jaarbasis aanleiding ziet voor een herziening van de eerder toegekende bijzondere bijstand, het dagelijks bestuur daarover een besluit dient te nemen waartegen rechtsmiddelen open staan. Appellanten kunnen desgewenst in die procedure bezwaar maken en toelichten waarom zij het niet met het nadere besluit eens zijn.
4.6.
Uit 4.1 tot en met 4.5 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. Dit betekent dat de tussenuitspraak en de aangevallen uitspraak, beiden voor zover aangevochten, dienen te worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de tussenuitspraak en de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door R.H.M. Roelofs, in tegenwoordigheid van L.V. van Donk als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 26 juli 2016.
(getekend) R.H.M. Roelofs
(getekend) L.V. van Donk

MK