ECLI:NL:CRVB:2016:2877

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
27 juli 2016
Publicatiedatum
28 juli 2016
Zaaknummer
14/4885 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het recht op uitkering op grond van de Ziektewet na medisch onderzoek

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 27 juli 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland. Appellante, die van 1 augustus 2009 tot 31 januari 2012 als administratief medewerkster werkte, heeft zich op 23 augustus 2013 ziek gemeld terwijl zij een uitkering op grond van de Werkloosheidswet ontving. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) heeft haar medegedeeld dat zij per 21 november 2013 geen recht meer had op een uitkering op grond van de Ziektewet, omdat zij geschikt werd geacht voor haar maatgevende arbeid. Appellante heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar dit werd ongegrond verklaard door het Uwv. De rechtbank Gelderland heeft het beroep van appellante tegen dit besluit eveneens ongegrond verklaard, waarbij werd overwogen dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat appellante geen medische informatie had overgelegd die haar beperkingen onderbouwde.

In hoger beroep herhaalt appellante haar standpunt dat het Uwv haar beperkingen heeft onderschat. Ze verwijst naar een slijmbeursontsteking en pijnklachten, maar het Uwv heeft verzocht de uitspraak van de rechtbank te bevestigen. De Raad overweegt dat de gronden van appellante in hoger beroep een herhaling zijn van die in beroep en dat de rechtbank deze gronden voldoende heeft gemotiveerd besproken. Aangezien er in hoger beroep geen nieuwe medische informatie is overgelegd, concludeert de Raad dat er geen aanleiding is om appellante niet geschikt te achten voor haar maatgevende arbeid. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd en er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

14/4885 ZW
Datum uitspraak: 27 juli 2016
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van
22 juli 2014, 14/1427 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. A. van den Os hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 juni 2016. Appellante en mr. van den Os zijn, met voorafgaand bericht, niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.A.W. Blind.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante heeft van 1 augustus 2009 tot 31 januari 2012 gewerkt bij
[BV] als administratief medewerkster incassobureau voor 26,5 uur per week (haar maatgevende arbeid).
1.2.
Appellante heeft zich op 23 augustus 2013, terwijl zij een uitkering ingevolge de werkloosheidswet (WW) ontving, ziek gemeld met klachten aan de linkerschouder, -arm en rechterarm. Bij besluit van 14 november 2013 (primaire besluit) heeft het Uwv aan appellante medegedeeld dat zij met ingang van 21 november 2013 geen recht meer heeft op een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW), omdat zij per die datum geschikt wordt geacht voor haar maatgevende arbeid. Aan dit besluit heeft het Uwv het rapport van de verzekeringsarts van
14 november 2014 ten grondslag gelegd. Bij besluit van 16 januari 2014 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellante tegen het primaire besluit ongegrond verklaard. Aan dit besluit heeft het Uwv het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 15 januari 2014 ten grondslag gelegd.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft overwogen dat het medisch onderzoek op zorgvuldige wijze is verricht. Zo zijn alle naar voren gebrachte klachten op een deugdelijke en kenbare wijze betrokken bij de medische beoordeling. Voorts is niet gebleken dat de verzekeringsartsen aspecten van de gezondheidstoestand van appellante hebben gemist. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft geen indicatie voor het opvragen van informatie van de huisarts of orthopedisch chirurg aanwezig hoeven achten nu hij niet verwacht dat dit in essentie nieuwe medische gegevens zal opleveren. Daarbij heeft de rechtbank van belang geacht dat appellante geen medische informatie heeft overlegd waaruit blijkt dat zij op de datum in geding verdergaand was beperkt dan waarvan het Uwv is uitgegaan.
3.1.
Appellante stelt zich in hoger beroep, net als in beroep, op het standpunt dat het Uwv haar beperkingen heeft onderschat. Ze heeft een slijmbeursontsteking in de linkerschouder en -heup, waardoor zij veel pijn ervaart. Bovendien heeft zij last van haar rechterarm nu deze overbelast is geraakt doordat zij haar linkerarm moet ontzien. Een injectie in de linkerarm was zonder succes. Gezien haar beperkingen acht appellante zich niet in staat haar maatgevende arbeid te verrichten.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. De Raad komt tot het volgende oordeel.
4.1.
Op grond van artikel 19, eerste en vierde lid, van de ZW heeft een verzekerde bij ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebreken, recht op ziekengeld. Volgens vaste rechtspraak van de Raad wordt onder “zijn arbeid” verstaan de laatstelijk voor de ziekmelding verrichte arbeid. Op grond van het vijfde lid van dit artikel wordt voor een verzekerde die geen werkgever heeft onder ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid verstaan: ongeschiktheid tot het verrichten van werkzaamheden die bij een soortgelijke werkgever gewoonlijk kenmerkend zijn voor zijn arbeid.
4.2.
De hoger beroepsgronden van appellante zijn een herhaling van de gronden die zij in beroep naar voren heeft gebracht. De rechtbank heeft deze gronden in de aangevallen uitspraak volledig en voldoende gemotiveerd besproken. Het oordeel van de rechtbank en de daaraan ten grondslag gelegde overwegingen worden onderschreven.
4.3.
Nu in hoger beroep geen nadere medische informatie is overgelegd, bestaan er geen aanknopingspunten appellante met ingang van 21 november 2013 niet geschikt te achten voor haar maatgevende arbeid.
5. Uit het voorgaande volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
6. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door A.T. de Kwaasteniet, in tegenwoordigheid van
J.M.M. van Dalen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 27 juli 2016.
(getekend) A.T. de Kwaasteniet
(getekend) J.M.M. van Dalen

UM