Uitspraak
22 juli 2014, 14/1427 (aangevallen uitspraak)
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 27 juli 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland. Appellante, die van 1 augustus 2009 tot 31 januari 2012 als administratief medewerkster werkte, heeft zich op 23 augustus 2013 ziek gemeld terwijl zij een uitkering op grond van de Werkloosheidswet ontving. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) heeft haar medegedeeld dat zij per 21 november 2013 geen recht meer had op een uitkering op grond van de Ziektewet, omdat zij geschikt werd geacht voor haar maatgevende arbeid. Appellante heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar dit werd ongegrond verklaard door het Uwv. De rechtbank Gelderland heeft het beroep van appellante tegen dit besluit eveneens ongegrond verklaard, waarbij werd overwogen dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat appellante geen medische informatie had overgelegd die haar beperkingen onderbouwde.
In hoger beroep herhaalt appellante haar standpunt dat het Uwv haar beperkingen heeft onderschat. Ze verwijst naar een slijmbeursontsteking en pijnklachten, maar het Uwv heeft verzocht de uitspraak van de rechtbank te bevestigen. De Raad overweegt dat de gronden van appellante in hoger beroep een herhaling zijn van die in beroep en dat de rechtbank deze gronden voldoende heeft gemotiveerd besproken. Aangezien er in hoger beroep geen nieuwe medische informatie is overgelegd, concludeert de Raad dat er geen aanleiding is om appellante niet geschikt te achten voor haar maatgevende arbeid. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd en er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.