Uitspraak
4 november 2015, 14/8282 (aangevallen uitspraak)
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak gaat het om de beëindiging van de Ziektewet (ZW)-uitkering van appellante, die zich op 7 juli 2014 ziek meldde wegens psychische klachten. Appellante ontving vanaf 6 oktober 2014 een ZW-uitkering, maar het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) concludeerde op basis van rapporten van de verzekeringsarts dat zij geschikt was om haar arbeid te verrichten. Het primaire besluit van het Uwv om de uitkering per 27 oktober 2014 te beëindigen werd door de rechtbank Amsterdam in een eerdere uitspraak ongegrond verklaard. Appellante ging in hoger beroep tegen deze uitspraak, waarbij zij stelde dat haar beperkingen waren onderschat en dat zij niet in staat was om te werken.
De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de rapporten van de verzekeringsarts voldoende en inzichtelijk gemotiveerd waren. Appellante had geen objectieve medische stukken overgelegd die haar standpunt onderbouwden. De rechtbank had terecht geoordeeld dat de medische onderzoeken zorgvuldig waren uitgevoerd en dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de geschiktheid van appellante voor haar arbeid. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat appellante niet in staat was om haar standpunt in hoger beroep te onderbouwen met nieuwe gegevens.
De Raad concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde en dat de aangevallen uitspraak diende te worden bevestigd. Er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten, en de uitspraak werd openbaar gedaan op 27 juli 2016.