ECLI:NL:CRVB:2016:2828
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- R.H.M. Roelofs
- Rechtspraak.nl
Afwijzing van bijzondere bijstand voor reiskosten van een zoon in verband met schoolbezoek
In deze zaak heeft appellante, een alleenstaande moeder, bijzondere bijstand aangevraagd voor de reiskosten van haar minderjarige zoon die een opleiding in Den Haag volgde. De aanvraag werd afgewezen door het college van burgemeester en wethouders van Zoetermeer, omdat er binnen de gemeente een vergelijkbare opleiding beschikbaar was. De rechtbank Den Haag verklaarde het beroep tegen deze afwijzing ongegrond. Appellante ging in hoger beroep bij de Centrale Raad van Beroep. De Raad oordeelde dat de kosten voor de reiskosten niet als noodzakelijke kosten konden worden aangemerkt, omdat appellante niet had aangetoond dat het volgen van de opleiding in Den Haag noodzakelijk was. De Raad bevestigde dat het college niet verplicht is om beleid te ontwikkelen voor reiskosten van opleidingen buiten de gemeente, mits er binnen de gemeente vergelijkbare opleidingen beschikbaar zijn. Ook het beroep op het vertrouwensbeginsel werd afgewezen, omdat er geen ondubbelzinnige toezeggingen waren gedaan door het college. De Raad concludeerde dat de afwijzing van de aanvraag om bijzondere bijstand op goede gronden was en bevestigde de uitspraak van de rechtbank.