ECLI:NL:CRVB:2016:2809

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
26 juli 2016
Publicatiedatum
26 juli 2016
Zaaknummer
15/6382 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • R.H.M. Roelofs
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugvordering van bijstandsuitkering op basis van niet opgegeven WAO-pensioen

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een uitspraak van de rechtbank Gelderland, waarin het dagelijks bestuur van Het Plein een bedrag van € 740,34 heeft teruggevorderd van appellante en haar echtgenoot. Dit bedrag was onterecht uitgekeerd in de periode van januari 2013 tot en met juli 2014, omdat appellante een aanvullende uitkering uit het pensioenfonds Horeca & Catering had ontvangen, die zij niet had opgegeven. De rechtbank heeft het beroep van appellante ongegrond verklaard, waarbij werd vastgesteld dat het dagelijks bestuur terecht de kosten van onverschuldigd betaalde bijstand had teruggevorderd en dat het inkomen van appellante in mindering moest worden gebracht op de bijstand.

Appellante heeft in hoger beroep aangevoerd dat het dagelijks bestuur ten onrechte een bedrag terugvordert en dat er te veel wordt ingehouden op haar bijstand. Ze stelt dat het dagelijks bestuur onvoldoende rekening heeft gehouden met de beslagvrije voet. De Centrale Raad van Beroep heeft de gronden van appellante beoordeeld en geconcludeerd dat deze gronden een herhaling zijn van wat eerder in beroep is aangevoerd. De Raad heeft zich volledig kunnen vinden in het oordeel van de rechtbank en heeft vastgesteld dat de inhouding van € 40,91 per maand niet onevenredig is, gezien de omstandigheden van de zaak.

De Raad heeft de aangevallen uitspraak bevestigd en geoordeeld dat er geen aanleiding is voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak is openbaar gedaan op 26 juli 2016.

Uitspraak

15.6382 WWB

Datum uitspraak: 26 juli 2016
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van
11 september 2015, 15/1052 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
het dagelijks bestuur van Het Plein (dagelijks bestuur)
Namens appellante heeft mr. B. Arabaci, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het dagelijks bestuur heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 mei 2016. Appellante is niet verschenen. Het dagelijks bestuur heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. D. Buffart-Lammerink.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Bij besluit van 24 september 2014, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 20 februari 2015 (bestreden besluit), heeft het dagelijks bestuur over de periode januari 2013 tot en met juli 2014 een bedrag van € 740,34 van appellante en haar echtgenoot teruggevorderd en bepaald dat per 1 augustus 2014 maandelijks een bedrag van € 40,91 ingehouden wordt op hun uitkering ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB). Aan deze besluitvorming heeft het dagelijks bestuur ten grondslag gelegd dat appellante een aanvullende uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering heeft ontvangen uit het pensioenfonds Horeca & Catering, die appellante niet uit eigen beweging heeft opgegeven.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Overwogen is dat niet in geding is dat appellante over de periode in geding een nabetaling heeft ontvangen van € 740,34 van het pensioenfonds Horeca & Catering met als gevolg dat het dagelijks bestuur de bijstand over de periode in geding gedeeltelijk onverschuldigd heeft betaald en dat appellante maandelijks een bedrag van € 40,91 ontvangt van het pensioenfonds. De rechtbank heeft geconcludeerd dat het dagelijks bestuur terecht met toepassing van artikel 58, tweede lid, aanhef en onder f, van de WWB de kosten van onverschuldigd betaalde bijstand heeft teruggevorderd en dat het dagelijks bestuur het bedrag dat appellante maandelijks ontvangt terecht heeft aangemerkt als inkomen dat op grond van de artikelen 31, eerste lid, en artikel 32, eerste lid, van de WWB in mindering moet worden gebracht op de bijstand. Met betrekking tot de hoogte van het aflossingsbedrag heeft de rechtbank geconcludeerd dat het dagelijks bestuur op juiste wijze rekening heeft gehouden met de beslagvrije voet, zodat niet kan worden gezegd dat het dagelijks bestuur meer heeft ingehouden dan wettelijk is toegestaan.
3. Appellante heeft zich in hoger beroep tegen deze uitspraak gekeerd. Zij voert met een beroep op het zorgvuldigheidsbeginsel en evenredigheidsbeginsel aan dat het dagelijks bestuur ten onrechte een bedrag terugvordert en ten onrechte een bedrag van € 40,91 heeft ingehouden op haar bijstand. Tevens voert appellante aan dat het dagelijks bestuur geen en/of onvoldoende rekening heeft gehouden met de beslagvrije voet.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De gronden die appellante in hoger beroep heeft aangevoerd zijn een herhaling van wat zij in beroep heeft aangevoerd. De rechtbank is gemotiveerd op die gronden ingegaan. De Raad kan zich geheel vinden in het oordeel van de rechtbank en de in 2 weergegeven overwegingen, waarop dat oordeel berust. Appellante heeft daar onvoldoende tegenover gesteld. In hoger beroep heeft appellante haar stelling dat het besluit in strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel en evenredigheidsbeginsel is genomen niet concreet onderbouwd.
4.2.
Met de rechtbank moet worden geoordeeld dat appellante niet gevolgd kan worden in haar opvatting dat het maandelijkse inhoudingsbedrag te hoog is omdat zij meerdere schulden heeft en dat het dagelijks bestuur geen, dan wel onvoldoende, rekening heeft gehouden met de beslagvrije voet. Onder tijdelijke opschorting van een eerder gelegd beslag van een andere schuldeiser heeft het dagelijks bestuur vanaf 1 augustus 2014 de inkomsten die appellante heeft ontvangen uit het bedrijfspensioen verrekend met haar bijstand. Daarvoor was in beginsel 10% van de bijstandsnorm beschikbaar, zodat de inhouding van € 40,91 per maand ter aflossing van de schuld zeker niet onevenredig kan worden genoemd.
4.3.
Uit 4.1 en 4.2 volgt dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door R.H.M. Roelofs, in tegenwoordigheid van L.V. van Donk als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 26 juli 2016.
(getekend) R.H.M. Roelofs
(getekend) L.V. van Donk

HD