In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland, waarin de rechtbank het beroep van betrokkene tegen een besluit van het Uwv gegrond verklaarde. Betrokkene ontving sinds 5 december 2011 een loongerelateerde WGA-uitkering op basis van de Wet WIA, maar zijn uitkering werd tijdelijk geschorst door het Uwv op 1 mei 2014. Dit gebeurde omdat het Uwv niet kon vaststellen of betrokkene nog recht had op de uitkering, aangezien hij niet tijdig informatie had verstrekt over zijn woonplaats. Betrokkene had echter in een eerdere brief van 19 maart 2014 duidelijk aangegeven dat hij op een bepaald adres verbleef en dat hij toestemming vroeg om tijdelijk bij zijn schoonzus te verblijven. Het Uwv had deze informatie niet goed verwerkt, wat leidde tot de schorsing van de uitkering.
De rechtbank oordeelde dat het Uwv ten onrechte de uitkering had geschorst, omdat betrokkene wel degelijk tijdig informatie had verstrekt. In hoger beroep bevestigde de Centrale Raad van Beroep deze conclusie en oordeelde dat het Uwv niet had mogen overgaan tot schorsing van de uitkering. De Raad herstelde het besluit van het Uwv en verklaarde het bezwaar van betrokkene gegrond. Tevens werd het Uwv veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten van appellanten in hoger beroep.
De uitspraak benadrukt het belang van goede communicatie tussen het Uwv en de uitkeringsgerechtigden, en dat het Uwv zorgvuldig moet omgaan met de informatie die door betrokkene wordt verstrekt. De Raad oordeelde dat er geen sprake was van een schending van de inlichtingenverplichting door betrokkene, en dat het Uwv ten onrechte had gehandeld door de uitkering te schorsen.