ECLI:NL:CRVB:2016:269

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
21 januari 2016
Publicatiedatum
21 januari 2016
Zaaknummer
14-6459 WUBO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning van verhoogde Wubo-uitkering en de ingangsdatum daarvan

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 21 januari 2016 uitspraak gedaan in het geding tussen een appellant en de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank. De appellant, geboren in 1942, is erkend als burger-oorlogsslachtoffer op basis van psychische invaliditeit en ontvangt sinds 1 augustus 1992 een periodieke uitkering. In augustus 2011 heeft hij verzocht om een herziening van zijn uitkering, wat leidde tot een nieuwe vaststelling per 1 augustus 2011. In mei 2014 heeft de appellant opnieuw verzocht om een herziening van zijn uitkering, ditmaal vanwege kortingen op de toeslag ingevolge de Algemene Ouderdomswet (AOW) en de opheffing van de AOW-toeslag. Dit verzoek werd ingewilligd, maar de aanvraag om de uitkering met terugwerkende kracht te verhogen werd afgewezen.

De Raad heeft overwogen dat de wet, specifiek artikel 60 lid 2 van de Wet uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers 1940-1945 (Wubo), dwingend voorschrijft dat de verhoogde uitkering pas ingaat op de eerste dag van de maand waarin de aanvraag is ingediend. Aangezien de aanvraag in mei 2014 is ingediend, kon de uitkering niet met terugwerkende kracht worden verhoogd. De Raad heeft vastgesteld dat er geen ruimte is voor compensatie voor de financiële schade die de appellant stelt te hebben geleden door de late aanvraag, ook al was deze vertraagd door gezondheidsproblemen van hem en zijn echtgenote.

De Centrale Raad van Beroep heeft het beroep van de appellant ongegrond verklaard, wat betekent dat het bestreden besluit van de Sociale verzekeringsbank in stand blijft. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

14/6459 WUBO
Datum uitspraak: 21 januari 2016
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak in het geding tussen
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (verweerder)
PROCESVERLOOP
Appellant heeft beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 16 oktober 2014, kenmerk BZ01764940 (bestreden besluit). Dit betreft de toepassing van de Wet uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers 1940-1945 (Wubo).
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 december 2015. Daar is appellant, met bericht, niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. C. Vooijs.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant, geboren in 1942, is op grond van psychische invaliditeit erkend als
burger-oorlogsslachtoffer in de zin van de Wubo. Hij ontvangt sinds 1 augustus 1992 een periodieke uitkering.
1.2.
Naar aanleiding van een daartoe in augustus 2011 ingediend verzoek heeft verweerder bij besluit van 27 december 2011 de periodieke uitkering van appellant met ingang van
1 augustus 2011 opnieuw vastgesteld. Herberekening van de uitkering op basis van de overgelegde gegevens leidde tot een verschil dat groter is dan 1% van de voor appellant geldende grondslag.
1.3.
In mei 2014 heeft appellant andermaal verzocht om zijn periodieke uitkering opnieuw vast te stellen. Dit vanwege de kortingen per maand op de toeslag ingevolge de Algemene Ouderdomswet (AOW) sinds 2011 en de opheffing van de totale AOW-toeslag sinds januari 2013. Appellant heeft daarbij te kennen gegeven dat hij vanwege zijn ernstige en langdurige ziektes en chronische aandoeningen van zijn echtgenote het verzoek niet eerder heeft kunnen indienen.
1.4.
Verweerder heeft dat verzoek ingewilligd en bij besluit van 22 mei 2014 met ingang van 1 mei 2014 de uitkering opnieuw vastgesteld. De aanvraag om een nieuwe vaststelling van de periodieke uitkering met ingang van een eerdere datum dan 1 mei 2014, is hierbij afgewezen. Het hiertegen gemaakte bezwaar is bij het bestreden besluit ongegrond verklaard.
2.1.
In beroep heeft appellant aangevoerd dat vertraging in de aanvraag is opgetreden door de slechte gezondheidstoestand van hem en zijn echtgenote. De wijziging van de periodieke uitkering moet ingaan vanaf de datum waarop zijn overige inkomsten zijn verlaagd of er moet een financiële compensatie worden verstrekt voor het door hem geleden nadeel, aldus appellant.
2.2.
Verweerder heeft in verweer aangevoerd dat de wettelijke regeling daarvoor geen ruimte biedt bij wijziging van de periodieke uitkering op verzoek van de uitkeringsgerechtigde.
3. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
3.1.
In artikel 60, eerste lid, onder a, van de Wubo is bepaald dat op aanvraag van de uitkeringsgerechtigde de uitkering opnieuw wordt vastgesteld indien de opnieuw vast te stellen uitkering ten minste 1% van de voor de uitkeringsrechtigde geldende grondslag hoger is dan de laatst vastgestelde of aangepaste uitkering. Het tweede lid van artikel 60 van de Wubo schrijft voor dat als toepassing is gegeven aan het eerste lid, de opnieuw vastgestelde uitkering ingaat op de eerste dag van de maand waarin de aanvraag is ingediend.
3.2.
Aangezien de aanvraag door appellant in mei 2014 is ingediend staat het bepaalde in het tweede lid van artikel 60 van de Wubo eraan in de weg om aan hem met ingang van een eerdere datum dan 1 mei 2014 de (verhoogde) uitkering toe te kennen. Het betreft hier dwingend recht. Verweerder mocht daarvan niet afwijken en kon dus geen andere beslissing nemen dan hij heeft gedaan. Verder zijn in het dossier geen concrete gegevens aanwezig waaruit blijkt dat de echtgenote van appellant verweerder al in 2012 telefonisch heeft verzocht rekening te houden met de (ophanden zijnde) wijzigingen in de AOW, zodat om die reden evenmin met ingang van een eerdere datum dan 1 mei 2014 een nieuwe vaststelling kan plaatsvinden. Anders dan door appellant is betoogd kan op grond van de Wubo geen compensatie worden geboden voor de financiële schade die hij stelt te hebben geleden als gevolg van zijn late aanvraag om een nieuwe vaststelling van de uitkering. Dat de late aanvraag werd veroorzaakt door langdurige ziekten en ziekenhuisopnames kan dat niet anders maken.
3.3.
Het voorgaande brengt mee dat het bestreden besluit in rechte stand kan houden. Het beroep moet ongegrond worden verklaard.
4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door A. Beuker-Tilstra, in tegenwoordigheid van M.S. Boomhouwer als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 21 januari 2016.
(getekend) A. Beuker-Tilstra
(getekend) M.S. Boomhouwer

HD