ECLI:NL:CRVB:2016:268

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
21 januari 2016
Publicatiedatum
21 januari 2016
Zaaknummer
14-5950 WUV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om vergoeding voor verhuis- en herinrichtingskosten op basis van de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945

In deze zaak heeft appellant beroep ingesteld tegen een besluit van de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank, waarin zijn verzoek om vergoeding voor verhuis- en herinrichtingskosten werd afgewezen. Appellant, geboren in 1947, is als tweede-generatieslachtoffer gelijkgesteld met de vervolgde in de zin van de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945 (Wuv). Hij heeft psychische klachten die verband houden met de vervolging van zijn ouders. In maart 2014 heeft appellant verzocht om een vergoeding voor verhuis- en herinrichtingskosten, omdat hij zich in zijn huidige woning onveilig voelt. De aanvraag werd afgewezen op de grond dat de voorziening niet medisch noodzakelijk of medisch-sociaal wenselijk is.

Tijdens de zitting op 10 december 2015 heeft appellant aangevoerd dat hij zich psychisch beter voelt in zijn nieuwe woning, waar hij sinds juni 2014 woont. De Centrale Raad van Beroep heeft echter geoordeeld dat de psychische klachten van appellant niet de verhuizing noodzakelijk maakten. De Raad heeft de adviezen van geneeskundig adviseurs in overweging genomen, die concludeerden dat de angsten van appellant niet specifiek gekoppeld waren aan zijn oude woning. De Raad heeft vastgesteld dat de verhuizing weliswaar ingegeven was door zijn klachten, maar dat deze niet zodanig prominent waren dat ze de verhuizing medisch noodzakelijk maakten.

De Raad heeft ook het beleid van verweerder gevolgd, dat stelt dat een vergoeding kan worden toegekend als er sprake is van causale klachten die een verhuizing noodzakelijk maken. Aangezien appellant geen niet-causale klachten heeft aangetoond die de verhuizing noodzakelijk maakten, heeft de Raad het standpunt van verweerder onderschreven. Het beroep van appellant is ongegrond verklaard, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

14/5950 WUV
Datum uitspraak: 21 januari 2016
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak in het geding tussen
Partijen:
[appellant] te [appellant] (appellant)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (verweerder)
PROCESVERLOOP
Appellant heeft beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 18 september 2014, kenmerk BZ01755068 (bestreden besluit). Dit betreft de toepassing van de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945 (Wuv).
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 december 2015. Daar is appellant verschenen, vergezeld van zijn echtgenote M.L. Zwaaf-Koekoek. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. C. Vooijs.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant, geboren in 1947, is in 1994 als zogenoemde tweede-generatieslachtoffer gelijkgesteld met de vervolgde in de zin van de Wuv. Daarbij is aanvaard dat appellant psychische klachten heeft die in overwegende mate in verband staan met de door zijn ouders ondergane vervolging en de bij hen ontstane vervolgingsgevolgen.
1.2.
In maart 2014 heeft appellant verzocht om in aanmerking te komen voor een vergoeding voor verhuis- en herinrichtingskosten. Appellant heeft te kennen gegeven dat hij zich in zijn woning steeds minder op zijn gemak voelt en dat hij graag wil verhuizen naar een veiliger en kleinschalige(re) seniorenwoning. Zijn huidige woning is een galerijflat waar constant mensen langs zijn appartement lopen en bij hem naar binnen kunnen kijken. Dat beangstigt hem in hevige mate, aldus appellant.
1.3.
Verweerder heeft de aanvraag afgewezen bij besluit van 22 mei 2014 en de afwijzing na gemaakt bezwaar gehandhaafd bij het bestreden besluit op de grond dat de voorziening niet medisch noodzakelijk of medisch-sociaal wenselijk is.
2. Appellant heeft in beroep aangevoerd dat hij zich psychisch veel beter voelt in de nieuwe woning - waar hij sinds juni 2014 woont - en dat het gevoel van angst en slapeloosheid minder is geworden sinds zijn verhuizing.
3. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
3.1.
Verweerder hanteert als beleid dat een vergoeding als bedoeld in artikel 20 van de Wuv kan worden toegekend als de causale klachten een verhuizing naar een andere (adequate) woning noodzakelijk maken. De Raad heeft al meermalen uitgesproken deze benadering van verweerder niet als onjuist te beoordelen.
3.2.
Op grond van de voorhanden zijnde medische gegevens ziet de Raad niet dat de psychische klachten van appellant de (inmiddels plaatsgevonden) verhuizing noodzakelijk hebben gemaakt. Van belang hierbij zijn de adviezen van een tweetal geneeskundig adviseurs. Die adviezen zijn gebaseerd op een persoonlijk onderhoud dat een van die adviseurs, de arts R.J. Roelofs, met appellant heeft gehouden en op informatie van de huisarts. Appellant heeft geen medische gegevens ingebracht die aanleiding geven te twijfelen aan de juistheid van de medische bevindingen. Uit de adviezen komt naar voren dat appellant een chronisch angstige man is die zich in alle maatschappelijke situaties onveilig en bedreigd voelt. Zijn angsten zijn ook niet specifiek gekoppeld aan zijn (oude) woning of woonomgeving. De verhuizing is weliswaar ingegeven door zijn medische klachten (de gevoelens van angsten en bedreiging omdat iedereen langs zijn galerijwoning kon lopen en naar binnen kon kijken), maar die klachten waren niet zodanig prominent aanwezig dat kan worden gesteld dat zij de verhuizing medisch noodzakelijk hebben gemaakt. Dat appellant zich nu wel prettig voelt in zijn nieuwe woning maakt dat niet anders.
3.3.
Een tegemoetkoming op grond van artikel 21 van de Wuv voor verhuis- en herinrichtingskosten pleegt verweerder toe te kennen wanneer er sprake is van - kort weergegeven - een combinatie van niet-causale klachten die de verhuizing noodzakelijk maken en causale klachten die de verhuizing wenselijk maken. Verweerder heeft ook deze situatie in het geval van appellant niet aanwezig geacht. Aangezien uit de medische gegevens niet blijkt dat appellant niet-causale klachten had die een verhuizing noodzakelijk maakten en feitelijk aan zijn aanvraag ook geen andere klachten ten grondslag heeft gelegd dan psychische klachten, kan de Raad het standpunt van verweerder ook op dit punt onderschrijven.
3.4.
Gezien het voorgaande volgt dat het bestreden besluit in rechte stand kan houden. Het beroep moet ongegrond worden verklaard.
4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door A. Beuker-Tilstra, in tegenwoordigheid van M.S. Boomhouwer als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 21 januari 2016.
(getekend) A. Beuker-Tilstra
(getekend) M.S. Boomhouwer

HD