ECLI:NL:CRVB:2016:2589
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland inzake bijstandsverlaging wegens eigen initiatief stoppen met werk
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland, die op 24 september 2014 een eerder besluit van het college van burgemeester en wethouders van Midden-Drenthe heeft bekrachtigd. Appellant ontving bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) en heeft tijdelijk gewerkt bij een bedrijf als productiemedewerker. Na drie dagen werken heeft hij zich ziek gemeld en is hij op eigen initiatief gestopt met zijn werkzaamheden. Het college heeft daarop besloten de bijstand van appellant met 50% te verlagen, omdat hij door eigen toedoen geen algemeen geaccepteerde arbeid heeft behouden. Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat hem geen verwijt kan worden gemaakt voor het stoppen met zijn werk, omdat hij pijn aan zijn vingers had. De Centrale Raad van Beroep heeft echter geoordeeld dat appellant niet voldoende objectieve en verifieerbare gegevens heeft overgelegd om aan te tonen dat hij medisch niet in staat was om te werken. De Raad concludeert dat het college terecht de bijstand heeft verlaagd en bevestigt de uitspraak van de rechtbank.