ECLI:NL:CRVB:2016:2588

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
12 juli 2016
Publicatiedatum
12 juli 2016
Zaaknummer
14/5884 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake bijstandsverlaging wegens niet behouden van algemeen geaccepteerde arbeid

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland, waarin de bijstandsverlaging van appellant op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) werd gehandhaafd. Appellant ontving bijstand naar de norm voor gehuwden en had parttime werk gevonden als nachtportier via een uitzendbureau. Na een ziekmelding op 21 september 2013, waarbij appellant zich te laat ziek meldde, besloot het college van burgemeester en wethouders van Midden-Drenthe de bijstand van appellant met 100% te verlagen voor de duur van twee maanden, omdat hij door eigen toedoen geen algemeen geaccepteerde arbeid had behouden. De rechtbank verklaarde het beroep van appellant tegen dit besluit ongegrond.

In hoger beroep betoogde appellant dat het werk als nachtportier niet als algemeen geaccepteerde arbeid kan worden beschouwd en dat hij niet verweten kan worden dat hij niet is verschenen op zijn werkplek vanwege oververmoeidheid en maagklachten. De Centrale Raad van Beroep oordeelde echter dat het werk als nachtportier maatschappelijk aanvaard is en dat appellant niet voldoende bewijs heeft geleverd voor zijn medische klachten. De Raad concludeerde dat appellant zich te laat ziek had gemeld en dat hij niet verschenen was op zijn werkplek, wat leidde tot de conclusie dat er sprake was van verwijtbaarheid.

De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de maatregel van bijstandsverlaging terecht was opgelegd, waarbij ook rekening werd gehouden met recidive. De beslissing werd openbaar uitgesproken op 12 juli 2016.

Uitspraak

14/5884 WWB
Datum uitspraak: 12 juli 2016
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van
23 september 2014, 14/2312 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Midden-Drenthe (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. J.W. Brouwer, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 april 2016. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Brouwer. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. C.M. Hovingh en R. Goed.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant ontving ten tijde van belang bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) naar de norm voor gehuwden. In september 2013 heeft appellant via een uitzendbureau parttime werk gevonden als nachtportier in een hotel. Op 10 oktober 2013 heeft de manager van het uitzendbureau (manager) aan de consulent werk van appellant meegedeeld dat appellant niet meer zal worden ingeschakeld door het uitzendbureau.
1.2.
Bij besluit van 24 oktober 2013, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 6 mei 2014 (bestreden besluit), heeft het college de bijstand van appellant verlaagd met 100% gedurende twee maanden. Aan de besluitvorming heeft het college ten grondslag gelegd dat appellant door eigen toedoen algemeen geaccepteerde arbeid niet heeft behouden, omdat hij zich zo laat heeft ziek gemeld dat het uitzendbureau geen vervanging heeft kunnen regelen en dat hij, ondanks de afspraak dat hij toch zou komen werken, niet verschenen is op zijn werkplek. Voor de duur van de maatregel heeft het college rekening gehouden met het feit dat sprake was van recidive.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Appellant heeft zich in hoger beroep op de hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Niet in geschil is dat appellant op 21 september 2013 om 24.00 uur stond ingeroosterd om te werken, maar zich die dag om 22.00 uur telefonisch heeft ziek gemeld bij het uitzendbureau. Ook is niet in geschil dat, hoewel tijdens het telefoongesprek was afgesproken dat appellant toch zou komen werken, hij niet om 24.00 uur op zijn werkplek verschenen is, met als gevolg dat het uitzendbureau heeft meegedeeld dat het appellant niet meer zou inschakelen.
4.2.
Appellant voert aan dat het college zich ten onrechte op het standpunt stelt dat sprake is van het door eigen toedoen niet behouden van algemeen geaccepteerde arbeid omdat het werk als nachtportier geen algemeen geaccepteerde arbeid is. Deze beroepsgrond slaagt niet. Volgens de memorie van toelichting bij artikel 6 van de WWB (Kamerstukken II, 2002/03,
28 870, nr. 3, blz. 35) moet onder algemeen geaccepteerde arbeid worden verstaan arbeid die maatschappelijk aanvaard is. Werkzaamheden die niet algemeen geaccepteerd zijn, zoals prostitutie, worden hiermee uitgesloten. Ook worden werkzaamheden uitgesloten die ingaan tegen de integriteit van de persoon, zoals werkzaamheden die gewetensbezwaren oproepen. Het werk als nachtportier is maatschappelijk aanvaarde arbeid. Gesteld noch gebleken is dat het werk als nachtportier ingaat tegen de integriteit van appellant.
4.3.
Appellant voert aan dat hem niet verweten kan worden dat hij die nacht niet is gaan werken, omdat hij oververmoeid was en last had van maagklachten. Ook deze beroepsgrond slaagt niet. Appellant heeft niet door middel van objectieve medische of andere gegevens aannemelijk gemaakt dat hij niet in staat was op om 21 september 2013 om 24.00 uur te gaan werken. Van het gestelde bezoek aan de huisartsenpost die avond tussen 22.00 uur en
24
uur, heeft appellant geen bewijs overgelegd. Hetzelfde geldt voor de stellingen dat appellant ten tijde in geding leed aan maag- en oververmoeidheidsklachten en dat hij al meermalen te kennen had gegeven dat het werk in de nachtdienst te zwaar voor hem was. De rechtbank heeft voorts terecht geoordeeld dat het op de weg van appellant lag om zich op 21 september 2013 eerder dan 22.00 uur ziek te melden, temeer nu appellant heeft aangevoerd al langer klachten van oververmoeidheid te hebben. Gelet op het tijdstip van ziekmelding kon appellant redelijkerwijs voorzien dat het uitzendbureau geen vervanger meer kon regelen.
4.4.
Anders dan appellant aanvoert, kan hem voorts worden verweten dat hij, hoewel hij in het telefoongesprek op 21 september 2013 had afgesproken te zullen komen werken, zonder nader bericht niet verschenen is. De stelling dat hij de manager meerdere malen heeft gebeld maar dat zij haar telefoon niet opnam, heeft appellant niet onderbouwd.
4.5.
De beroepsgrond dat hem geen verwijt treft omdat hij niet geschikt is voor het werk in nachtdiensten, kan niet slagen reeds omdat appellant ook die grond niet met medische of andere gegevens heeft onderbouwd.
4.6.
Uit 4.3 tot en met 4.5 volgt dat aan de gedraging waarop de maatregel betrekking heeft, niet elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt.
4.7.
Appellant heeft ter zitting aangevoerd dat, nu het college een eerdere afstemming heeft gematigd in verband met de omstandigheden waarin appellant verkeerde, in de onderhavige zaak ook tot matiging had moeten worden overgegaan. Deze beroepsgrond slaagt niet. Door de vertegenwoordiger van het college is ter zitting toegelicht dat er sprake is van een gewijzigde persoonlijke situatie, waardoor de eerder in aanmerking genomen persoonlijke omstandigheden bij de thans opgelegde maatregel niet (langer) relevant zijn.
4.8.
Niet in geschil is dat sprake is van recidive in de zin van artikel 7, tweede lid, van de Maatregelenverordening gemeente Midden-Drenthe (Maatregelenverordening), zodat de duur van de verlaging in beginsel wordt verdubbeld. Appellant voert echter aan dat door toepassing van de recidivebepaling in zijn geval feitelijk sprake is van een verviervoudiging in plaats van een verdubbeling van de maatregel, nu de eerder opgelegde maatregel is gematigd tot 50%. Deze beroepsgrond slaagt niet. In artikel 7, tweede lid, van de Maatregelenverordening is namelijk bepaald dat de duur van de op te leggen maatregel wordt verdubbeld en niet de duur van de eerder opgelegde maatregel.
4.9.
Uit 4.1 tot en met 4.8 volgt dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door E.C.R. Schut, in tegenwoordigheid van C.A.W. Zijlstra als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 12 juli 2016.
(getekend) E.C.R. Schut
(getekend) C.A.W. Zijlstra

HD