ECLI:NL:CRVB:2016:2588
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake bijstandsverlaging wegens niet behouden van algemeen geaccepteerde arbeid
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland, waarin de bijstandsverlaging van appellant op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) werd gehandhaafd. Appellant ontving bijstand naar de norm voor gehuwden en had parttime werk gevonden als nachtportier via een uitzendbureau. Na een ziekmelding op 21 september 2013, waarbij appellant zich te laat ziek meldde, besloot het college van burgemeester en wethouders van Midden-Drenthe de bijstand van appellant met 100% te verlagen voor de duur van twee maanden, omdat hij door eigen toedoen geen algemeen geaccepteerde arbeid had behouden. De rechtbank verklaarde het beroep van appellant tegen dit besluit ongegrond.
In hoger beroep betoogde appellant dat het werk als nachtportier niet als algemeen geaccepteerde arbeid kan worden beschouwd en dat hij niet verweten kan worden dat hij niet is verschenen op zijn werkplek vanwege oververmoeidheid en maagklachten. De Centrale Raad van Beroep oordeelde echter dat het werk als nachtportier maatschappelijk aanvaard is en dat appellant niet voldoende bewijs heeft geleverd voor zijn medische klachten. De Raad concludeerde dat appellant zich te laat ziek had gemeld en dat hij niet verschenen was op zijn werkplek, wat leidde tot de conclusie dat er sprake was van verwijtbaarheid.
De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de maatregel van bijstandsverlaging terecht was opgelegd, waarbij ook rekening werd gehouden met recidive. De beslissing werd openbaar uitgesproken op 12 juli 2016.