ECLI:NL:CRVB:2016:2587

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
12 juli 2016
Publicatiedatum
12 juli 2016
Zaaknummer
14/5243 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de buiten behandeling gelaten aanvraag voor bijstand op grond van de Wet werk en bijstand

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam, die op 5 augustus 2014 het beroep tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam ongegrond heeft verklaard. Appellante had op 5 juni 2013 bij het UWV Werkbedrijf een aanvraag voor bijstand op grond van de Wet werk en bijstand ingediend. Het college heeft de aanvraag op 26 september 2013 buiten behandeling gelaten omdat appellante niet de gevraagde bankafschriften had overgelegd. Appellante heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar het college heeft dit bezwaar ongegrond verklaard bij besluit van 28 januari 2014.

De Centrale Raad van Beroep heeft op 12 juli 2016 uitspraak gedaan in het hoger beroep. De Raad overweegt dat het college bevoegd was om de aanvraag buiten behandeling te laten, omdat appellante niet de benodigde gegevens had verstrekt. De Raad stelt vast dat de bankafschriften van de spaarrekening essentieel zijn voor de beoordeling van de financiële situatie van de aanvrager en dat appellante niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij de gevraagde stukken tijdig heeft overgelegd. De Raad bevestigt de eerdere uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat er geen aanleiding is voor een veroordeling in de proceskosten.

De uitspraak is gedaan door E.C.R. Schut, met C.A.W. Zijlstra als griffier, en is openbaar uitgesproken op 12 juli 2016.

Uitspraak

14/5243 WWB
Datum uitspraak: 12 juli 2016
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van
5 augustus 2014, 14/1854 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. R.A.U. Juchter van Bergen Quast, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 april 2016. Appellante is, met bericht, niet verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. C.W. de Jong.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellante heeft zich op 5 juni 2013 bij het UWV Werkbedrijf gemeld om bijstand op grond van de Wet werk en bijstand aan te vragen. Op 27 juni 2013 heeft zij de daartoe strekkende aanvraag ingediend.
1.2.
Aan appellante is op 27 juni 2013 een formulier ‘Klantbescheiden’ meegegeven, waarop is aangekruist dat zij onder meer alle afschriften over de laatste drie maanden van haar en haar inwonend(e) kind(eren) diende over te leggen. Naar aanleiding hiervan heeft appellante diverse stukken ingeleverd.
1.3.
Bij brief van 4 september 2013 heeft het college appellante verzocht uiterlijk
13 september 2013 de in deze brief genoemde stukken over te leggen, waaronder bankafschriften van rekeningnummer [nummer] (spaarrekening) van de laatste drie maanden. Het college heeft appellante erop gewezen dat het niet verstrekken van de gevraagde stukken tot gevolg kan hebben dat de aanvraag niet in behandeling wordt genomen.
1.4.
Bij besluit van 26 september 2013 heeft het college de aanvraag met toepassing van artikel 4:5, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) buiten behandeling gelaten op de grond dat appellante de afschriften van de spaarrekening niet heeft overgelegd.
1.5.
Bij besluit van 28 januari 2014 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar tegen het besluit van 26 september 2013 ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Appellante heeft zich in hoger beroep op de hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Artikel 4:5, eerste lid, aanhef en onder c, van de Awb bepaalt dat het bestuursorgaan kan besluiten de aanvraag niet te behandelen, indien de verstrekte gegevens en bescheiden onvoldoende zijn voor de beoordeling van de aanvraag of voor de voorbereiding van de beschikking, mits de aanvrager de gelegenheid heeft gehad de aanvraag binnen een door het bestuursorgaan gestelde termijn aan te vullen. Van een onvolledige of ongenoegzame aanvraag is onder andere sprake indien onvoldoende gegevens of bescheiden worden verstrekt om een goede beoordeling van de aanvraag mogelijk te maken. Gelet op artikel 4:2, tweede lid, van de Awb, gaat het daarbij om gegevens die voor de beslissing op de aanvraag nodig zijn en waarover de aanvrager redelijkerwijs de beschikking kan krijgen.
4.2.
Anders dan appellante stelt, zijn de bankafschriften van de spaarrekening noodzakelijk voor de beoordeling van het recht op bijstand. Voor de beoordeling of de aanvrager verkeert in bijstandbehoevende omstandigheden, is de financiële situatie van de aanvrager een essentieel gegeven. Het college heeft dan ook bij brief van 4 september 2013 op goede gronden verzocht om afschriften van de spaarrekening.
4.3.
Anders dan appellante stelt, blijkt uit de gedingstukken niet dat zij de gevraagde afschriften binnen de haar gestelde termijn heeft overgelegd. Ook anderszins heeft zij niet aannemelijk gemaakt dat zij de nog ontbrekende afschriften tijdig heeft overgelegd. Dat zij dat niet heeft gedaan, blijkt ook uit het proces-verbaal van de rechtbank waarin staat vermeld dat appellante ter zitting heeft verklaard dat zij het bestaan van de spaarrekening vergeten was.
4.4.
Gelet op wat onder 4.1 tot en met 4.3 is overwogen, was het college bevoegd de aanvraag van appellante buiten behandeling te laten. In wat appellante heeft aangevoerd, is geen grond gelegen voor het oordeel dat het college niet in redelijkheid gebruik heeft kunnen maken van zijn bevoegdheid tot het buiten behandeling stellen van de aanvraag.
4.5.
Uit 4.4 volgt dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door E.C.R. Schut, in tegenwoordigheid van C.A.W. Zijlstra als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 12 juli 2016.
(getekend) E.C.R. Schut
(getekend) C.A.W. Zijlstra

HD