ECLI:NL:CRVB:2016:2587
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de buiten behandeling gelaten aanvraag voor bijstand op grond van de Wet werk en bijstand
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam, die op 5 augustus 2014 het beroep tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam ongegrond heeft verklaard. Appellante had op 5 juni 2013 bij het UWV Werkbedrijf een aanvraag voor bijstand op grond van de Wet werk en bijstand ingediend. Het college heeft de aanvraag op 26 september 2013 buiten behandeling gelaten omdat appellante niet de gevraagde bankafschriften had overgelegd. Appellante heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar het college heeft dit bezwaar ongegrond verklaard bij besluit van 28 januari 2014.
De Centrale Raad van Beroep heeft op 12 juli 2016 uitspraak gedaan in het hoger beroep. De Raad overweegt dat het college bevoegd was om de aanvraag buiten behandeling te laten, omdat appellante niet de benodigde gegevens had verstrekt. De Raad stelt vast dat de bankafschriften van de spaarrekening essentieel zijn voor de beoordeling van de financiële situatie van de aanvrager en dat appellante niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij de gevraagde stukken tijdig heeft overgelegd. De Raad bevestigt de eerdere uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat er geen aanleiding is voor een veroordeling in de proceskosten.
De uitspraak is gedaan door E.C.R. Schut, met C.A.W. Zijlstra als griffier, en is openbaar uitgesproken op 12 juli 2016.