ECLI:NL:CRVB:2016:2539

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
7 juli 2016
Publicatiedatum
7 juli 2016
Zaaknummer
15/4688 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake afwijzing verzoek om bevordering binnen de politie na fatale termijn

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland, waarin de afwijzing van een verzoek om bevordering door de korpschef van politie werd vernietigd. De betrokkene, werkzaam als generalist Gebiedsgebonden Politie, had op 7 juli 2014 een aanvraag om bevordering ingediend, maar deze werd afgewezen omdat deze na de fatale termijn van 1 februari 2014 was ingediend. De rechtbank oordeelde dat de korpschef het verzoek ten onrechte niet inhoudelijk had behandeld, omdat er geen grondslag was om de datum van 1 februari 2014 als fatale termijn aan te merken.

De Centrale Raad van Beroep oordeelt echter anders. De Raad stelt vast dat de aanvraagdatum van 31 december 2012 een fatale datum was en dat de korpsleiding van de Eenheid [naam] na 1 januari 2013 geen aanvragen meer in behandeling kon nemen. De Raad concludeert dat de afwijzing van het verzoek van betrokkene op de grond dat het verzoek na 1 februari 2014 is ontvangen, in rechte standhoudt. Het hoger beroep van de korpschef slaagt, en de Raad vernietigt de uitspraak van de rechtbank en verklaart het beroep van betrokkene ongegrond. Tevens wordt het nader besluit van 5 augustus 2015 vernietigd, omdat de grondslag hiervoor is komen te ontvallen.

Uitspraak

15/4688 AW, 15/5453 AW
Datum uitspraak: 7 juli 2016
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van
29 mei 2015, 14/6934 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
de korpschef van politie (appellant)
[betrokkene] te [woonplaats] (betrokkene)
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Betrokkene heeft een verweerschrift ingediend.
Ter uitvoering van de aangevallen uitspraak heeft appellant op 5 augustus 2015 een nieuwe beslissing op bezwaar genomen. Betrokkene heeft daartegen gronden aangevoerd.
Betrokkene heeft nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 mei 2016. Appellant heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. J.B. van Doorn. Betrokkene is verschenen, bijgestaan door
mr. A. Drahmann, advocaat.

OVERWEGINGEN

1.1.
Betrokkene was werkzaam in de functie van generalist Gebiedsgebonden Politie (GGP) bij de voormalige politieregio [regio], thans de Eenheid [naam].
1.2.
Als uitwerking van het Akkoord Arbeidsvoorwaarden sector politie 2005-2007 is op
1 november 2010 de circulaire Harmonisatie arbeidsvoorwaarden politie tweede tranche (circulaire) in werking getreden (Stcrt. 2010, 19782). Een van de te harmoniseren onderwerpen is het in bijlage 6 van de circulaire opgenomen ‘Loopbaanbeleid van assistent A tot en met senior in de GGP’ (loopbaanbeleid). Dit loopbaanbeleid is de vastlegging van de binnen de politie gemaakte collectieve afspraken ten aanzien van de mogelijkheden tot doorstroming van ambtenaren binnen de GGP naar een volgend niveau of volgende functie. Vermeld is dat het loopbaanbeleid vanaf 1 november 2010 geldt voor alle medewerkers van de Nederlandse Politie, dat de Raad van korpschefs i.o. zich aan de circulaire heeft geconformeerd en dat het bevoegd gezag deze circulaire dient te volgen, tenzij een zwaarwegend dienstbelang zich daartegen verzet. Het loopbaanbeleid voor bevordering van generalist GGP naar senior GGP is met ingang van 1 januari 2013 beëindigd.
1.3.
Aanvankelijk heeft de voormalige politieregio [regio] vanwege een zwaarwegend dienstbelang geen uitvoering gegeven aan het loopbaanbeleid en verzoeken om doorstroming (bevordering) om die reden afgewezen.
1.4.
Op 7 februari 2013 is binnen het Centraal Georganiseerd Overleg Politie (CGOP) ten aanzien van de voormalige politieregio [regio] besloten dat de Eenheid [naam] alle voor 1 januari 2013 ingediende verzoeken om bevordering in behandeling neemt conform de circulaire.
1.5.
In april 2013 zijn door het CGOP nadere uitvoeringsafspraken vastgesteld. Hierin is onder meer bepaald dat de aanvraagdatum voor verzoeken om bevordering uiterlijk op
31 december 2012 moet liggen, dat nieuwe aanvragen na die datum niet meer in behandeling worden genomen en dat voor (inmiddels) de Eenheid [naam] in het kader van een herstel- en inhaalactie een afzonderlijke afspraak is gemaakt.
1.6.
Binnen de Eenheid [naam] zijn vervolgens met de ondernemingsraad nadere afspraken gemaakt ter uitwerking van het loopbaanbeleid. Deze afspraken zijn vastgelegd in een beleidsdocument van 26 november 2013 (beleidsdocument). Bij brief van 26 november 2013 is – voor zover hier van belang – aan alle medewerkers binnen de Eenheid [naam], die nog niet eerder een verzoek om bevordering hebben ingediend en van mening zijn dat zij in aanmerking zouden komen voor bevordering, verzocht dit voor 1 februari 2014 schriftelijk kenbaar te maken. Dit verzoek is daarna op Intranet herhaald.
1.7.
Betrokkene heeft op 7 juli 2014 een aanvraag om bevordering ingediend.
1.8.
Bij besluit van 11 juli 2014, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 14 oktober 2014 (bestreden besluit), heeft appellant het verzoek van betrokkene afgewezen op de grond dat het verzoek na de sluitingsdatum van 1 februari 2014 is ingediend.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en appellant opgedragen een nieuw besluit te nemen. De rechtbank heeft daartoe overwogen dat appellant het verzoek van betrokkene ten onrechte niet inhoudelijk heeft behandeld, omdat er naar haar oordeel geen grondslag is om de datum van 1 februari 2014 aan te merken als fatale termijn en verzoeken die ingediend zijn na die datum reeds om die reden af te wijzen.
3. Bij besluit van 5 augustus 2015 (nader besluit) heeft appellant ter uitvoering van de aangevallen uitspraak het bezwaar gegrond verklaard en het verzoek om bevordering inhoudelijk afgewezen op de grond dat betrokkene op 31 december 2012 niet beschikte over de voor bevordering vereiste drie jaar werkervaring als generalist GGP. Met toepassing van de artikelen 6:19 en 6:24 van de Algemene wet bestuursrecht wordt het nader besluit mede in de beoordeling betrokken.
4. Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat hij het verzoek van betrokkene niet ten onrechte niet inhoudelijk heeft behandeld, omdat uit de brief van 26 november 2013 stellig en duidelijk volgt dat de datum van 1 februari 2014 een fatale datum is.
5. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
5.1.
Zoals in 1.2 en 1.5 is overwogen, is het landelijk loopbaanbeleid beëindigd met ingang van 1 januari 2013 en konden aanvragen tot en met 31 december 2012 worden ingediend. Deze aanvraagdatum draagt een fataal karakter. De korpsleiding van de Eenheid [naam] heeft, nadat zij in februari 2013 bekend had gemaakt een inhaalslag te zullen gaan maken, uiteindelijk met ingang van 26 november 2013 toepassing gegeven aan het loopbaanbeleid. De korpsleiding van de Eenheid [naam] heeft niet alleen reeds ingediende en afgewezen aanvragen opnieuw in behandeling genomen, maar ook politieambtenaren die nog geen aanvraag hadden ingediend in de gelegenheid gesteld voor 1 februari 2014 alsnog een aanvraag in te dienen. Het verschuiven van de uiterste aanvraagdatum van 31 december 2012 naar 31 januari 2014 maakt echter niet dat geen sprake meer is van een fatale termijn.
5.2.
Betrokkene heeft hierover ter zitting verklaard dat hij de brief van 26 november 2013 heeft ontvangen en op de hoogte was van de datum van 1 februari 2014. Anders dan een aantal van zijn collega’s heeft hij afgezien van het tijdig indienen van zijn aanvraag, omdat voor hem tot aan de datum van zijn aanvraag onduidelijk was of hij, nu hij gedetacheerd was bij de “Top 600”, in aanmerking zou komen voor bevordering op grond van het loopbaanbeleid. Appellant heeft ter zitting nog meegedeeld dat er in totaal negen aanvragen, waaronder die van betrokkene, na 1 februari 2014 zijn ingediend. Al deze aanvragen zijn zonder inhoudelijke behandeling afgewezen.
5.3.
De conclusie is dat de afwijzing van het verzoek van betrokkene op de grond dat dit verzoek na 1 februari 2014 is ontvangen, anders dan de rechtbank heeft geoordeeld, in rechte standhoudt.
5.4.
Het hoger beroep slaagt. De aangevallen uitspraak komt voor vernietiging in aanmerking. De Raad zal, doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, het beroep van betrokkene ongegrond verklaren.
5.5.
Uit 5.4 volgt dat aan het nadere besluit de grondslag is komen te ontvallen, zodat dit dient te worden vernietigd.
6. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep:
-
vernietigt de aangevallen uitspraak;
- verklaart het beroep ongegrond;
- vernietigt het nader besluit van 5 augustus 2015.
Deze uitspraak is gedaan door N.J. van Vulpen-Grootjans als voorzitter en H.C.P. Venema en M.C.D. Embregts als leden, in tegenwoordigheid van M.S. Spek als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 7 juli 2016.
(getekend) N.J. van Vulpen-Grootjans
(getekend) M.S. Spek

JL