ECLI:NL:CRVB:2016:2465

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
30 juni 2016
Publicatiedatum
30 juni 2016
Zaaknummer
15/8406 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland inzake ontslag op grond van verstoorde arbeidsverhouding

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 30 juni 2016 uitspraak gedaan in het hoger beroep van de Minister van Economische Zaken tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland. Het hoger beroep was ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank van 20 mei 2015, waarin het beroep van de betrokkene tegen het besluit van 22 oktober 2014 gegrond werd verklaard. De rechtbank had het besluit van 23 oktober 2013, dat ontslag verleende aan de betrokkene wegens een verstoorde arbeidsverhouding, vernietigd en de minister opgedragen een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen. De minister had echter geen hoger beroep ingesteld tegen de eerdere uitspraak van de rechtbank van 12 juni 2014, waardoor deze uitspraak gezag van gewijsde had gekregen.

De Raad oordeelde dat de minister met het besluit van 30 september 2015, dat was gewijzigd bij een besluit van 21 maart 2016, niet had voldaan aan de eerdere uitspraken van de rechtbank. De Raad verklaarde het beroep van rechtswege van de betrokkene gegrond, omdat de minister niet deugdelijk onderbouwde besluiten had genomen. De Raad vernietigde de besluiten van 30 september 2015 en 21 maart 2016 en herroepte het primaire besluit van 2 mei 2013, dat het ontslag van de betrokkene betrof. Tevens werd de minister veroordeeld in de kosten van de betrokkene, die werden begroot op € 1.488,- voor rechtsbijstand.

Uitspraak

15/8406 AW, 16/2628 AW
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak in verband met het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank
Noord-Nederland van 20 mei 2015, 14/5083 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
de Minister van Economische Zaken (appellant)
[betrokkene] te [woonplaats] (betrokkene)
Datum uitspraak: 30 juni 2016

PROCESVERLOOP

Appellant heeft hoger beroep ingesteld tegen de aangevallen uitspraak.
Bij besluit van 30 september 2015 heeft appellant een nieuw besluit (op bezwaar) genomen.
Bij uitspraak van 19 november 2015 (15/3947 AW) heeft de Raad het hoger beroep
niet-ontvankelijk verklaard wegens het niet tijdig indienen van de gronden. Bij (mondelinge) uitspraak van 3 maart 2016 (15/3947 AW-V) heeft de Raad het verzet van appellant tegen de uitspraak van 19 november 2015 ongegrond verklaard.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 maart 2016. Appellant heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. F.P.M. Kousen, P. Valentein en J. Witteveen. Betrokkene was aanwezig, bijgestaan door mr. T.G.J. Horlings.
De Raad heeft ter zitting getracht een schikking tussen partijen tot stand te brengen. Een schikking is echter niet tot stand gekomen, waarna het onderzoek is gesloten.
Bij brief van 31 maart 2016 heeft appellant de Raad een besluit van 21 maart 2016 toegezonden waarbij het besluit van 30 september 2015 is gewijzigd.
De Raad heeft het onderzoek heropend.
Mr. Horlings heeft schriftelijk gereageerd op de brief van 31 maart 2016 en het besluit van
21 maart 2016.
Met toestemming van partijen heeft de Raad bepaald dat een nadere zitting achterwege blijft, waarna het onderzoek is gesloten.

OVERWEGINGEN

1. Betrokkene is sinds 2002 werkzaam bij de [werkgever] .
2.1.
Bij besluit van 2 mei 2013 is aan betrokkene wegens een verstoorde arbeidsverhouding ontslag verleend op grond van artikel 99 van het Algemeen Rijksambtenarenreglement. Bij besluit van 23 oktober 2013 is het bezwaar tegen het besluit van 2 mei 2013 ongegrond verklaard. Bij uitspraak van 12 juni 2014 (13/3303) heeft de rechtbank Noord-Nederland het beroep tegen het besluit van 23 oktober 2013 gegrond verklaard, dat besluit wegens strijd met de artikelen 3:2 en 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) vernietigd en appellant opgedragen met inachtneming van haar uitspraak een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen. Tegen deze uitspraak is door appellant, naar uit de gedingstukken blijkt: abusievelijk, geen hoger beroep ingesteld.
2.2.
Bij besluit van 22 oktober 2014 heeft appellant, onder aanpassing van de aan het ontslag verbonden uitkering in voor betrokkene gunstige zin, het bezwaar opnieuw ongegrond verklaard. Bij de uitspraak van 20 mei 2015 heeft de rechtbank het beroep tegen het besluit van 22 oktober 2014 gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en appellant opgedragen met inachtneming van haar uitspraak een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen. Bij het besluit van 30 september 2015 heeft appellant het bezwaar wederom ongegrond verklaard.
2.3.
Bij het besluit van 21 maart 2016 heeft appellant, met handhaving van het ontslag, de aan het ontslag verbonden uitkering opnieuw in voor betrokkene gunstige zin aangepast.
3. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
3.1.
Als gevolg van de niet-ontvankelijkverklaring van het hoger beroep van appellant is het geding thans beperkt tot het op grond van de artikelen 6:19 en 6:24, eerste lid, van de Awb ontstane beroep van rechtswege van betrokkene tegen de besluiten van 30 september 2015 en 21 maart 2016.
3.2.1.
In de uitspraak van 12 juni 2014 heeft de rechtbank, kort weergegeven, overwogen dat de beschikbare gegevens geen toereikende feitelijke grondslag bieden voor de vaststelling dat sprake is van een verstoorde arbeidsverhouding. In de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank, eveneens kort weergegeven, overwogen dat appellant met het besluit van
22 oktober 2014 de door de rechtbank in de uitspraak van 12 juni 2014 vastgestelde gebreken niet heeft hersteld, maar vooral heeft willen motiveren waarom de rechtbank in die uitspraak een onjuiste beoordeling heeft gegeven.
3.2.2.
Met het besluit van 30 september 2015, zoals gewijzigd bij het besluit van 21 maart 2016, heeft appellant in wezen opnieuw de juistheid van het oordeel van de rechtbank in de uitspraak van 12 juni 2014 bestreden en ook het oordeel van de aangevallen uitspraak. Daarvoor is echter geen ruimte. Tegen beide uitspraken is immers geen - ontvankelijk - hoger beroep ingesteld, zodat zij gezag van gewijsde hebben gekregen. De Raad kan daarom niet anders oordelen dan dat de minister ook met het besluit van 30 september 2015, zoals gewijzigd bij het besluit van 21 maart 2016, geen uitvoering heeft gegeven aan die uitspraken. Het beroep van rechtswege is daarom gegrond. In deze omstandigheden is niet denkbaar dat appellant alsnog een deugdelijk onderbouwd ontslagbesluit kan nemen. De Raad zal daarom niet alleen de besluiten van 30 september 2015 en 21 maart 2016 vernietigen, maar ook het
- primaire - besluit van 2 mei 2013 herroepen.
3.3.
Er is aanleiding appellant te veroordelen in de kosten die betrokkene in verband met de behandeling bij de Raad en in bezwaar redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze worden begroot op € 1.488,- (1 punt + 2 punten) voor door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de besluiten van 30 september 2015 en 21 maart 2016;
- herroept het besluit van 2 mei 2013;
- veroordeelt appellant in de kosten van betrokkene tot een bedrag van € 1.488,-.
Deze uitspraak is gedaan door T.G.M. Simons, in tegenwoordigheid van C. Moustaïne als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 30 juni 2016.
(getekend) T.G.M. Simons
(getekend) C. Moustaïne

HD