1.4.Na een voornemen daartoe, waarop betrokkene zijn zienswijze heeft gegeven, heeft appellant bij brief van 20 maart 2008 aan betrokkene op grond van artikel 98, eerste lid, aanhef en onder f, van het Algemeen Rijksambtenarenreglement (ARAR) ontslag verleend wegens ziekte. Naar het oordeel van appellant is voldaan aan de in artikel 98, derde lid, van het ARAR neergelegde voorwaarden voor ontslag wegens ziekte. Appellant heeft dit besluit na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 13 november 2008 (bestreden besluit).
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank, gelet op de voorwaarden in artikel 98, derde lid, onder b en artikel 98, zevende lid, van het ARAR, geoordeeld dat appellant niet heeft voldaan aan de op hem rustende onderzoeksplicht. Omdat onduidelijkheid bestond over de vraag of herstel in medisch opzicht binnen zes maanden na de voorgenomen ontslagdatum niet was te verwachten, was appellant gehouden een medisch onderzoek door een door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) aangewezen arts te laten uitvoeren. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit gegrond verklaard, dit besluit vernietigd en bepaald dat appellant met inachtneming van die uitspraak een nieuw besluit neemt.
3. Appellant heeft in hoger beroep dit oordeel van de rechtbank betwist. Hij is, kort samengevat, van mening dat ten tijde van het bestreden besluit voldoende informatie ter beschikking stond op basis waarvan de verwachting viel op te maken dat de arbeidsongeschiktheid van betrokkene nog zes maanden zou voortduren.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.1.Artikel 98 van het ARAR luidt, voor zover van belang, als volgt:
‘1. Anders dan (…), kan de ambtenaar worden ontslagen op grond van:
(…)
f. ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid wegens ziekte;
(…)
3. Een ontslag als bedoeld in het eerste lid, onderdeel f, kan slechts plaatsvinden indien:
a. er sprake is van ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid wegens ziekte gedurende een ononderbroken periode van twee jaar,
b. herstel van zijn ziekte niet binnen een periode van zes maanden na de in onderdeel a genoemde termijn van twee jaar te verwachten is, en
c. het bevoegd gezag van oordeel is dat duurzame reïntegratie in arbeid die aansluit bij de benutbare mogelijkheden van de ambtenaar, niet binnen een redelijke termijn te verwachten is.
(…)
7. Bij de beoordeling of er sprake is van een situatie als bedoeld in het derde lid, betrekt het bevoegd gezag de uitslag van de beoordeling door het UWV van de claim in het kader van de WIA. Indien deze beoordeling niet of langer dan een jaar geleden heeft plaatsgevonden, vraagt het bevoegd gezag aan het UWV een oordeel als bedoeld in artikel 32, eerste lid, van de Wet SUWI en betrekt dit bij zijn beoordeling.
(…).’
4.1.2.Het zevende lid van artikel 98 ARAR, zoals onder 4.1.1 weergegeven, geldt sinds
13 januari 2010 (Stb. 2010, 9) en werkt terug tot en met 29 december 2005. Dit artikellid is, voor zover hier van belang, in overeenstemming met de circulaire Wijziging procesgang Functie Ongeschiktheids Advies (Stcrt. 24 oktober 2006, nr. 207) (circulaire), die ten tijde van het bestreden besluit van kracht was. In deze circulaire is vastgelegd dat het oordeel van het Uwv over de arbeidsgeschiktheid van de werknemer, als onderdeel van de WIA-beschikking, de basis is voor het oordeel van de werkgever of voldaan is aan onderdelen a en b van
artikel 98, derde lid, ARAR.