ECLI:NL:CRVB:2016:2430

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
28 juni 2016
Publicatiedatum
28 juni 2016
Zaaknummer
15/5396 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van hoger beroep wegens niet-betaling griffierecht

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 28 juni 2016 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant. Het hoger beroep was ingesteld door mr. H. Zahi, advocaat van appellant, tegen de uitspraak van 24 juni 2015. De Raad heeft vastgesteld dat appellant niet heeft voldaan aan de verplichting om het griffierecht van € 123,- tijdig te betalen. Appellant is herhaaldelijk gewezen op de verschuldigdheid van dit griffierecht, maar heeft geen betaling verricht binnen de gestelde termijnen. Na de onttrekking van de gemachtigde aan de zaak, heeft de Raad appellant gevraagd of hij het hoger beroep wilde voortzetten, maar ook deze termijn is ongebruikt verstreken. De Raad concludeert dat het hoger beroep kennelijk niet-ontvankelijk is, omdat appellant in verzuim is geweest. De uitspraak is gedaan zonder verdere inhoudelijke behandeling van de zaak, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De beslissing is openbaar uitgesproken en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot verzet tegen deze uitspraak.

Uitspraak

Datum uitspraak: 28 juni 2016
15/5396 WWB
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak als bedoeld in de artikelen 8:54 en 8:108 van de Algemene wet bestuursrecht in verband met het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van
24 juni 2015, 15/139 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het dagelijks bestuur van de Gemeenschappelijke Regeling Samenwerking A2-gemeenten

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. H. Zahi, advocaat, hoger beroep ingesteld.

OVERWEGINGEN

In artikel 8:41, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is bepaald dat van de indiener van het beroepschrift een griffierecht wordt geheven. Ingevolge artikel 8:108, eerste lid, van de Awb is deze bepaling van overeenkomstige toepassing op het hoger beroep.
Bij brief van 27 augustus 2015 is de gemachtigde van appellant erop gewezen dat een griffierecht van € 123,- is verschuldigd, en is medegedeeld dat dit bedrag uiterlijk 28 dagen na de dag van verzending van de brief op de in die brief genoemde bankrekening moet zijn bijgeschreven.
Bij aangetekende brief van 28 september 2015 is de gemachtigde van appellant nogmaals gewezen op de verschuldigdheid van het griffierecht en is medegedeeld dat het verschuldigde bedrag binnen vier weken na de datum van deze brief dient te zijn bijgeschreven op de in die brief genoemde bankrekening dan wel contant moet zijn betaald op het bezoekadres van de Raad. Daarbij is erop gewezen dat als het griffierecht niet tijdig wordt betaald, appellant er rekening mee moet houden dat het (hoger) beroep niet inhoudelijk behandeld zal worden.
Het griffierecht is niet binnen de termijn betaald.
Bij brief van 20 oktober 2015 heeft de gemachtigde van appellant zich als advocaat onttrokken van de zaak.
Bij brief van 16 december 2016 is aan appellant gevraagd of hij het hoger beroep wilt voort zetten nu zijn gemachtigde niet langer als zijn gemachtigde zal optreden. Daarbij is een termijn van vier weken gesteld.
Appellant heeft deze termijn ongebruikt voorbij laten gaan.
Bij brief van 21 januari 2016 is appellant de brief van 16 december 2016 in herinnering gebracht. Daarbij is een termijn van twee weken gesteld.
Appellant heeft ook deze termijn ongebruikt voorbij laten gaan.
Op grond van de beschikbare gegevens kan redelijkerwijs niet worden geoordeeld dat appellant niet in verzuim is geweest. Het hoger beroep is kennelijk niet-ontvankelijk, zodat zonder verder onderzoek kan worden beslist.
Voor een proceskostenveroordeling is geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door E.C.R. Schut, in tegenwoordigheid van E. Blijleven-de Vries als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 28 juni 2016.
(getekend) E.C.R. Schut
(getekend) E. Blijleven-de Vries
Tegen deze uitspraak kunnen een belanghebbende en het bestuursorgaan binnen zes weken na de verzending van het afschrift van deze uitspraak schriftelijk verzet doen bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA UTRECHT. De indiener van het verzetschrift kan daarbij vragen in de gelegenheid te worden gesteld te worden gehoord.

HD