In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant met betrekking tot zijn WIA-uitkering. Appellant, die als monteur/field engineer werkte, is op 9 februari 2011 uitgevallen na een bedrijfsongeval waarbij hij zijn linker hiel verbrijzelde en een fractuur aan zijn linkerarm opliep. Na een beoordeling in het kader van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) heeft het Uwv vastgesteld dat appellant met ingang van 6 februari 2013 geen recht op een WIA-uitkering heeft omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt zou zijn. Appellant heeft in bezwaar en beroep aangevoerd dat zijn beperkingen zijn onderschat en dat de geselecteerde functies zijn belastbaarheid overschrijden. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard, maar appellant heeft in hoger beroep zijn gronden herhaald, waaronder de stelling dat hij niet beschikt over de vereiste diploma's voor de geselecteerde functies.
De Centrale Raad van Beroep heeft geoordeeld dat de verzekeringsartsen onvoldoende hebben gemotiveerd waarom de opleidingen van appellant niet gelijkgesteld kunnen worden aan de vereiste diploma's. De Raad heeft vastgesteld dat onduidelijk is welke kennis appellant heeft opgedaan tijdens zijn universitaire studie en of deze kennis gelijkgesteld kan worden aan de diploma-eisen. De Raad heeft het bestreden besluit vernietigd en het Uwv opgedragen een nieuw besluit op bezwaar te nemen, waarbij rekening moet worden gehouden met de bevindingen in deze uitspraak. Tevens is het Uwv veroordeeld in de kosten van appellant, die zijn begroot op € 1.984,-.