ECLI:NL:CRVB:2016:2412
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van arbeidsongeschiktheid en recht op uitkering onder de Wet WIA
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 24 juni 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De appellant, die als magazijnmedewerker/inpakker heeft gewerkt, had zich arbeidsongeschikt gemeld na een periode van werkloosheid. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) had hem meegedeeld dat hij per 19 juni 2014 geen recht had op een uitkering ingevolge de Wet WIA, omdat zijn mate van arbeidsongeschiktheid minder dan 35% zou bedragen. De verzekeringsarts had rekening gehouden met de armklachten van de appellant en een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) opgesteld, waaruit bleek dat de appellant ondanks zijn beperkingen in staat was om andere functies te vervullen.
De appellant heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van het Uwv en stelde dat zijn lichamelijke klachten niet voldoende waren meegenomen in de beoordeling. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft echter geconcludeerd dat de FML adequaat was en dat de appellant in staat was om de geduide functies te vervullen. De rechtbank heeft het beroep tegen het besluit van het Uwv ongegrond verklaard, wat de appellant in hoger beroep aanvecht.
De Centrale Raad van Beroep heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat er geen nieuwe medische gegevens zijn overgelegd die de eerdere conclusies zouden kunnen ondermijnen. De Raad onderschrijft de overwegingen van de rechtbank en concludeert dat het Uwv terecht heeft vastgesteld dat de appellant niet meer dan 35% arbeidsongeschikt is. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd, en er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.